ECLI:NL:RVS:2008:BC9734

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708712/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die op 14 november 2007 een besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had mogen besluiten zonder de vreemdeling een redelijke termijn te geven om een contra-expertise te overleggen. De staatssecretaris stelde echter dat de vreemdeling geen concrete datum had genoemd waarop de contra-expertise zou worden ingediend, en dat de besluitvorming niet had hoeven worden opgeschort.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling een nadere termijn had moeten gunnen. De vreemdeling had niet aan de minister te kennen gegeven binnen welke termijn de contra-expertise beschikbaar zou zijn, en de brief van de Taalstudio gaf hierover onvoldoende duidelijkheid. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de gevolgen van capaciteitsproblemen bij de Taalstudio voor rekening van de vreemdeling mocht laten. De grieven van de staatssecretaris werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

De Raad van State verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 januari 2007 ongegrond, en bevestigde daarmee de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 april 2008.

Uitspraak

200708712/1.
Datum uitspraak: 7 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/6374 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 14 november 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op 15 november 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 december 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de vreemdeling in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij geen expliciete datum heeft genoemd waarop een contra-expertise zou worden ingediend.
In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, samengevat weergegeven, ten onrechte heeft overwogen dat hij met het oog op een zorgvuldige voorbereiding niet zonder meer had mogen overgaan tot het nemen van een besluit en dat hij de vreemdeling een nadere termijn had moeten gunnen om een contra-expertise over te leggen.
De staatssecretaris betoogt onder meer en voor zover thans van belang, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in hetgeen in beroep is aangevoerd, geen grond is te vinden voor het oordeel dat de besluitvorming had dienen te worden opgeschort. In dat verband wijst de staatssecretaris erop dat op geen enkel moment voordat het besluit is genomen een concrete datum is genoemd waarop een rapport van contra expertise te verwachten zou zijn. Bij het ontbreken van een concrete termijn waarop een zodanig rapport was te verwachten en gezien de reeds verstreken tijd sinds de brief van 4 augustus 2006 waarin op de mogelijkheid om een contra expertise te laten verrichten is gewezen en de brief van 21 november 2006 waarbij de taalanalyse en de geluidsband aan de vreemdeling zijn toegestuurd, mocht niet worden verlangd dat tot verdere opschorting van de besluitvorming was overgegaan, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Bij brief van 4 augustus 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, aan de vreemdeling medegedeeld dat hij in het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag een taalanalyse essentieel heeft geacht. In deze brief is de vreemdeling erop gewezen dat zij de mogelijkheid heeft een contra expertise uit te laten voeren naar aanleiding van het rapport taalanalyse.
Bij brief van 21 november 2006 heeft de minister het voornemen tot afwijzing van de aanvraag, een kopie van het rapport taalanalyse en de daarvoor gebruikte geluidsopname aan de vreemdeling doen toekomen. De vreemdeling is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief kenbaar te maken dat zij voornemens is een contra expertise te laten uitvoeren. Verder is in deze brief vermeld dat indien binnen twee weken schriftelijk wordt aangetoond dat een contra-expertise zal worden uitgevoerd, de termijn voor het indienen van een zienswijze met twee weken wordt verlengd.
Bij brief van 28 november 2006 heeft de vreemdeling aan de minister een kopie van haar brief aan het bureau De Taalstudio (hierna: de Taalstudio) van 28 november 2006 toegezonden, waarbij zij de Taalstudio de opdracht geeft om een contra-expertise uit te voeren. In die brief verzoekt de vreemdeling de minister tevens de beslissing op de aanvraag om een asielvergunning te verdagen totdat de uitslag van de contra-expertise bekend is.
Bij brief van 8 december 2006 heeft de minister aan de vreemdeling medegedeeld dat voor het verlenen van uitstel voor het indienen van een rapport van contra expertise onder meer aan de voorwaarde moet worden voldaan dat er binnen een redelijke termijn een expliciete datum moet worden genoemd waarop de contra-expertise wordt ingediend.
Aan de vreemdeling is bij dezelfde brief medegedeeld dat geen uitstel zal worden verleend voor het indienen van de contra-expertise, omdat zij niet heeft voldaan aan onder meer deze voorwaarde.
Bij brief van 21 december 2006 heeft de vreemdeling een brief van de Taalstudio van 15 december 2006 aan de minister doen toekomen. Blijkens de brief wordt het verzoek tot contra-expertise in twee fases behandeld: fase 1, inhoudende het leveren van een plan van aanpak en fase 2, inhoudende het leveren van een rapport contra expertise. Blijkens het gestelde in de brief kan het plan van aanpak rond 26 januari 2007 worden verwacht en neemt de tweede fase van de contra expertise normaliter tien weken in beslag, gerekend van het moment waarop de opdrachtbevestiging voor fase 2 door de Taalstudio is ontvangen. Blijkens de brief kan de definitieve termijn voor de levering van het rapport pas worden gegeven nadat de Taalstudio de opdrachtbevestiging heeft ontvangen.
2.1.2. De vreemdeling heeft niet aan de minister te kennen gegeven binnen welke termijn een contra-expertise daadwerkelijk beschikbaar zou zijn. De brief van de Taalstudio van 15 december 2006 geeft hierover onvoldoende uitsluitsel, aangezien blijkens die brief de termijn waarop de contra expertise beschikbaar is afhankelijk wordt gesteld van, en eerst gegeven kan worden na, ontvangst van de opdrachtbevestiging voor fase 2. Reeds hierom heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister van Justitie met het oog op een zorgvuldige voorbereiding niet zonder meer had mogen overgaan tot het nemen van een besluit en dat hij de vreemdeling een nadere termijn had moeten gunnen om een contra-expertise over te leggen. De minister van Justitie heeft ook de gevolgen van de door de rechtbank in dit verband gesignaleerde capaciteitsproblemen bij de Taalstudio voor rekening van de vreemdeling mogen laten. Niet valt in te zien dat, nu de gerezen twijfel over de afkomst van de vreemdeling door de in opdracht van de minister uitgevoerde taalanalyse wordt bevestigd, op de minister van Justitie de plicht rustte zijn besluit aanvullend te motiveren en de vreemdeling een ruimere termijn te gunnen om een contra-expertise te doen uitvoeren.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 januari 2007 ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 14 november 2007 in zaak nr. 07/6374;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2008
154-561.
Verzonden: 7 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak