ECLI:NL:RVS:2008:BC9727

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705338/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • J.H. van der Winden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij mvv-vereiste voor vrouwen die borstvoeding geven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze werd afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de omstandigheid dat de vreemdeling borstvoeding gaf, niet leidde tot toepassing van de hardheidsclausule.

De Raad van State oordeelde dat uit de uitlatingen van de minister tijdens een algemeen overleg niet kon worden afgeleid dat er een toezegging was gedaan om vrouwen die borstvoeding geven vrij te stellen van het mvv-vereiste. De woorden "die gevallen" in de uitlatingen van de minister verwijzen naar specifieke individuele gevallen en niet naar een algemene vrijstelling. De minister had aangegeven dat de toepassing van de hardheidsclausule per geval zou worden bekeken, zonder dat er duidelijke criteria voorhanden waren.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris en de beperkte toepassing van de hardheidsclausule, die alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden gehonoreerd. De beslissing van de Raad van State onderstreept het belang van zorgvuldige afwegingen in individuele gevallen en de noodzaak van duidelijke criteria voor het toepassen van de hardheidsclausule.

Uitspraak

200705338/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/35996 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 28 juni 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2007, verzonden op 29 juni 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en zij niet wordt vrijgesteld van het vereiste om daarover te beschikken (hierna: het mvv-vereiste). De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de uitlatingen van de minister tijdens het op 17 september 2003 gevoerde algemeen overleg met de vaste Kamercommissie voor Justitie (Kamerstukken II 2003/04, 19 637, nr. 777), in het besluit van 28 juni 2006 onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom de enkele omstandigheid dat de vreemdeling borstvoeding geeft niet leidt tot het buiten toepassing laten van het mvv-vereiste met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000).
2.2. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte tot deze overweging is gekomen. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat, samengevat weergegeven, uit voormeld verslag niet kan worden afgeleid dat de minister de toezegging heeft gedaan dat iedere moeder die borstvoeding geeft zal worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Uit het verslag blijkt dat de minister dit per geval zou bekijken. De staatssecretaris betoogt voorts dat de minister de desbetreffende uitlatingen heeft gedaan tijdens een debat over een ander onderwerp. Opmerkingen die door bewindspersonen worden gemaakt mogen, zo betoogt de staatssecretaris, niet buiten hun context worden gelezen.
2.3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de wet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
2.4. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999/00, 26 732, nr. 7, p. 108-109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. In de brief van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 19 september 1997 (Kamerstukken II 1997/98, 24 544, nr. 16, p. 1) is voorts als beleidsuitgangspunt gekozen dat een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen wordt gehonoreerd.
2.4.1. In het stenografisch verslag van het voormelde algemeen overleg met de vaste Kamercommissie voor Justitie is opgenomen dat de minister de volgende uitlatingen heeft gedaan:
"Je moet goed nagaan of regels in individuele gevallen niet te hard uitpakken. Ik heb het nu over individuele gevallen en niet over beleidsregels. Ik kan mij voorstellen dat een asielzoekster, moeder van een gezin, niet zes maanden terug moet naar het land van herkomst om daar de MVV af te wachten. In dat geval kan er gebruikgemaakt worden van de hardheidsclausule. Stel je voor dat je een moeder die een kind zoogt, terug zou sturen. Ik zeg toe dat op die gevallen de hardheidsclausule wordt toegepast." (p. 19)
Op de vraag of hij aan zou kunnen geven in welke gevallen hij met zijn hand over het hart strijkt, gaf de minister het volgende antwoord:
"Ik kan daar geen criteria voor noemen. Het betreft een hardheidsclausule. Die gebruik je als zich een situatie voordoet die heel onterecht is. Dan kun je gebruik maken van een hardheidsclausule. Dat betekent bijvoorbeeld dat een moeder niet naar het land van herkomst hoeft om een MVV af te wachten. Ik zal dat per geval bekijken. Ik zeg toe dat ik ook dat zorgvuldig zal doen, want je moet de regels in een aantal gevallen praktisch toepassen." (p. 25 en 26)
2.4.2. Uit deze uitlatingen kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat de minister heeft toegezegd vrouwen die borstvoeding geven, uitsluitend om die reden vrij te stellen van het mvv-vereiste. Aangenomen moet worden dat de woorden "die gevallen" in de zin "Ik zeg toe dat op die gevallen de hardheidsclausule wordt toegepast" terugslaan op de daarvoor genoemde individuele gevallen, ten aanzien waarvan de minister heeft medegedeeld dat moet worden nagegaan of de regels niet te hard uitpakken. Dit blijkt tevens uit de omstandigheid dat de minister desgevraagd heeft aangegeven dat zij geen criteria kan noemen voor gevallen waarin de hardheidsclausule zal worden toegepast en dat dit per geval zorgvuldig zal worden bekeken. Van een toezegging als vorenbedoeld is, nu daarvoor vereist is dat de minister zich ter zake ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk uitlaat, dan ook geen sprake.
2.4.3. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande ten onrechte overwogen dat in het besluit op bezwaar onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom de enkele omstandigheid dat de vreemdeling borstvoeding geeft, niet leidt tot toepassing van de hardheidsclausule en zij heeft dat besluit ten onrechte om die reden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 28 juni 2007 in zaak nr. 06/35996;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
348-553.
Verzonden: 9 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak