ECLI:NL:RVS:2008:BC9722

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801005/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang bij terugkeer naar land van herkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning had aangevraagd. De vreemdeling had haar aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was door de minister van Justitie afgewezen. De vreemdeling had vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris van Justitie. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat zij inmiddels naar haar land van herkomst was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang meer had, omdat het onduidelijk was of en wanneer zij naar Nederland zou terugkeren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de enkele terugkeer naar het land van herkomst niet betekent dat de vreemdeling geen procesbelang meer heeft. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de vreemdeling geen belang had bij de behandeling van haar beroep. De Afdeling stelde vast dat er geen feiten waren die erop wezen dat de vreemdeling bij een positieve uitspraak niet naar Nederland zou willen terugkeren. Bovendien was het beleid waar de rechtbank naar verwees, dat was vastgesteld in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/36, al in werking getreden op de dag van de uitspraak. Dit beleid was relevant voor de verblijfsaanspraken van de vreemdeling.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en werd bepaald dat het griffierecht aan de vreemdeling moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 april 2008.

Uitspraak

200801005/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/13033 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [appellante] (hierna: de vreemdeling) om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op 8 januari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat zij momenteel in haar land van herkomst verblijft en het niet zeker is dat en wanneer zij naar Nederland zal terugkeren een toekomstige gebeurtenis betreft waaraan geen procesbelang kan worden ontleend. Die overweging mist feitelijke grondslag, aldus de vreemdeling. Daartoe betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat zij Nederland primair, en tijdelijk, heeft verlaten omdat het haar niet was toegestaan de beroepsprocedure in Nederland af te wachten.
In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de overweging van de rechtbank dat zij aan mogelijk aanstaand beleid evenmin procesbelang kan ontlenen eveneens feitelijke grondslag mist nu het door haar bedoelde beleid, dat is vastgesteld bij het op 26 november 2007 genomen Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/36 (hierna: WBV 2007/36), op 18 december 2007 is gepubliceerd in de Staatscourant en op de tweede dag daarna in werking is getreden.
2.1.1. Aangezien de vreemdeling de behandeling van het beroep niet in Nederland mocht afwachten, kan de enkele omstandigheid dat zij is teruggekeerd naar haar land van herkomst niet de conclusie rechtvaardigen dat zij geen procesbelang meer had bij de behandeling van het beroep. Van omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij bij het slagen van dat beroep niet naar Nederland zou willen terugkeren, is niet gebleken. Voorts is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat het in WBV 2007/36 opgenomen beleid slechts mogelijk aanstaand beleid was. Dit beleid was ten tijde van de aangevallen uitspraak reeds vastgesteld en is op de dag van de uitspraak in werking getreden. Nu geen grond bestaat voor het oordeel dat dit beleid voor de verblijfsaanspraken van de vreemdeling relevantie mist, had zij ook in zoverre belang bij de behandeling van haar beroep. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
2.4. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2007 in zaak nr. 07/13033;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
Voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
434-563.
Verzonden: 9 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak