ECLI:NL:RVS:2008:BC9622

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706802/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding in het bestuursrecht bij asielaanvragen en opvangrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 23 augustus 2007 werd gedaan. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 20 februari 2007 vernietigd, waarin het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De zaak betreft de vraag of [appellant] recht had op opvang voorafgaand aan zijn asielaanvraag, die hij op 3 december 2003 indiende. De rechtbank oordeelde dat er vóór deze aanvraag geen recht op opvang bestond, omdat dit afhing van de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

[Appellant] stelt schade te hebben geleden doordat hem geen opvang is verleend gedurende de periode van 14 oktober 2003 tot 3 december 2003. Hij had zich op 14 oktober 2003 gemeld bij het aanmeldcentrum Ter Apel voor het indienen van een tweede asielverzoek. Hij voerde aan dat hij in strijd met de Vreemdelingencirculaire niet was geïnformeerd over de noodzaak om een afspraak te maken voor het indienen van een tweede aanvraag. De rechtbank had eerder het besluit van 7 december 2003, dat de aanvraag van 3 december 2003 afwees, vernietigd, maar [appellant] had geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat voor aansprakelijkheid in verband met het gestelde schadeveroorzakende besluit vereist is dat de gestelde schade het gevolg is van dat besluit. Dit vereiste wordt in dit geval niet voldaan, omdat zelfs als de gevraagde verblijfsvergunning was verleend, [appellant] geen recht op opvang voorafgaand aan de aanvraag zou hebben gekregen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200706802/1.
Datum uitspraak: 16 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/14626 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 23 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het verzoek van [appellant] van 11 februari 2004 om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 augustus 2007, verzonden op 27 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 februari 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Portier, advocaat te Arnhem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma, ambtenaar van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2007 voor zover daarbij is overwogen dat vóór de aanvraag van 3 december 2003 geen recht op opvang ontstond omdat de aanspraak daarop afhing van de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.1.1. [appellant] stelt schade te hebben geleden doordat hem geen opvang krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 is verleend gedurende de periode van 14 oktober 2003 tot 3 december 2003. Daartoe heeft [appellant] aangevoerd dat hij zich op 14 oktober 2003 bij het aanmeldcentrum Ter Apel heeft gemeld voor het indienen van een tweede asielverzoek onder overlegging van stukken ten bewijze dat hij was teruggekeerd naar zijn land van herkomst, dat hij in het aanmeldcentrum medisch is behandeld aan verwondingen, dat hem toen in strijd met paragraaf C5/20.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet is meegedeeld dat hij voor het indienen van een tweede aanvraag een afspraak diende te maken, dat vervolgens op 22 oktober 2003 door de advocaat van [appellant] de HASA-lijn is gebeld om bedoelde afspraak te maken, dat tijdens dit gesprek is gevraagd wat de nieuwe feiten of omstandigheden zijn en dat hij pas op 3 december 2003 in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende aanvraagformulier in te dienen.
2.1.2. In het verzoek om schadevergoeding van 11 februari 2004 wordt het besluit van 7 december 2003, waarbij de aanvraag van 3 december 2003 is afgewezen, als het schadeveroorzakende aangeduid. Dit besluit is bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 23 december 2003 vernietigd. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.
2.1.3. Voor aansprakelijkheid in verband met het gestelde schadeveroorzakende besluit is onder meer vereist dat de gestelde schade het gevolg is van dat besluit. Aan dat vereiste wordt in dit geval niet voldaan. Indien bij het besluit van 7 december 2003 de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn verleend, zou daardoor voor [appellant] geen recht op opvang voorafgaand aan de aanvraag zijn ontstaan.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008
210.