Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Getfert-Perik-Hogeland Noord".
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, beroep ingesteld. [appellante] heeft haar beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede heeft namens de raad een schriftelijke uiteenzetting ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door ing. P.H.A. Steinmetz, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door T.H.A. Polman, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar beroep omdat zij haar beroepschrift te laat heeft ingediend. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.
2.1.1. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, wordt binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van gedeputeerde staten dit besluit met het bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken, behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 29, eerste lid.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kan onze minister binnen vier weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan aan gedeputeerde staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt dat besluit voor zover in kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid te vervangen door een eigen besluit. Op grond van het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, kan indien het besluit strekt tot goedkeuring slechts toepassing worden gegeven aan het eerste lid, indien de inspecteur op de in het eerste lid genoemde grondslag bedenkingen heeft ingebracht bij gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 29, derde lid, voor zover hier van belang, wordt, indien onze minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, het besluit van gedeputeerde staten met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking voor een ieder ter inzage gelegd.
2.1.2. Het bestreden besluit strekt tot gedeeltelijke onthouding van goedkeuring. Hieruit volgt dat de minister toepassing kan geven aan het eerste lid van artikel 29, zonder dat is vereist dat de inspecteur bedenkingen heeft ingediend. Daarom moet de vervangingstermijn van vier weken worden afgewacht. Nadat deze termijn is verstreken, treedt het derde lid van artikel 29 in werking. De terinzagelegging is hiermee bepaald op de eerste reguliere werkdag van de zesde kalenderweek na de bekendmaking.
2.1.3. Ingevolge artikel 56a, aanhef en onder b, van de WRO, vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 29, derde lid, van de WRO.
Het besluit van het college is bekendgemaakt op 24 mei 2007. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 2 juli 2007 en, gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 13 augustus 2007.
Het beroepschrift van [appellante] is op 13 augustus 2007 ontvangen en is derhalve binnen de beroepstermijn ingediend. Het betoog van het college van burgemeester en wethouders dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring, slaagt niet.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan is een overwegend conserverend plan en voorziet voor het gedeelte van het plangebied tussen de Zuiderval en de Getfertweg in een herinrichting.
2.4. [appellante] stelt dat het plan voor haar gronden ten onrechte voorziet in de bestemming "Wonen (Wo)". Zij voert hiertoe aan dat haar bedrijf aan alle eisen voldoet en dat de milieuvergunning recent is vernieuwd. Het bedrijf was in het voorontwerp positief bestemd. Voorts brengt [appellante] naar voren dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd of voor de voorziene woningen ten aanzien van geluidhinder en luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met de nabijheid van de drukke weg de Zuiderval.
2.5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gemeentelijke beleidsvrijheid is om voor bepaalde gronden andere bestemmingen vast te stellen, zolang deze niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Voorts blijkt uit de aanvullende onderzoeksgegevens dat aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) wordt voldaan en al hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn verleend. Tevens is gebleken dat over de verwerving van de gronden al wordt onderhandeld en dat het gemeentebestuur bereid is de gronden te onteigenen in het geval de onderhandelingen mislukken. De uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt, aldus het college.
2.6. Het bedrijf van [appellante] ligt aan de [locatie]. Het plan voorziet voor deze gronden in de bestemming "Wonen (WO)".
Op pagina 64 van de plantoelichting is vermeld dat de ontwikkellocatie 'Hofkwartier' die tussen de Zuiderval, de Getfertweg, de Varviksingel en de bedrijven ter hoogte van de Baurichter ligt, deel uitmaakt van het grotere Zuidervalproject. Tevens is vermeld dat deze ontwikkeling zodanig concreet is dat zij door middel van een rechtstreekse bouwtitel in het bestemmingsplan kan worden mogelijk gemaakt. Langs de Zuiderval wordt een rij grondgebonden woningen in vier lagen gebouwd. Aan de Getfertweg is een rij grondgebonden woningen in twee lagen plus kap gepland.
2.7. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Op pagina 6 van het bestreden besluit is vermeld dat voor de voorziene woningen aan de Zuiderval in december 2005 hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn verleend. Voorts heeft de raad ten behoeve van het bestreden besluit een nieuw luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd, dat aan het bestreden besluit is gehecht. Uit dit luchtkwaliteitonderzoek van 17 april 2006 volgt dat aan alle eisen van het Blk 2005 wordt voldaan. De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat voor de voorziene woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Over het betoog van [appellante] dat de milieuvergunning recent is vernieuwd en dat daaruit volgt dat het bedrijf goed kan worden ingepast, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting naar voren heeft gebracht dat binnen de nieuwe hindercirkel van het bedrijf van 30 meter nog bestaande woningen aanwezig zijn. Dit heeft [appellante] niet weersproken. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is om het bedrijf op de huidige locatie te behouden.
Voorts overweegt de Afdeling dat niet valt uit te sluiten dat het plan voor [appellante] mogelijk ook tot andere schade zal leiden dan enkel schade die in het kader van de verwerving en verhuizing voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet echter op het belang van de realisatie van de woonwijk met verkeersvoorzieningen, heeft het college in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt dan aan het belang van [appellante] ter plaatse haar bedrijfsvestiging te behouden.
2.7.1. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008