ECLI:NL:RVS:2008:BC9595

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800752/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Buitengebied De Wolden

Op 11 april 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe, dat op 3 december 2007 goedkeuring verleende aan het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied De Wolden'. Dit wijzigingsplan maakt de vestiging van een melkveehouderij mogelijk op een perceel aan de Ruinerweg te Koekange.

De verzoekers stelden dat het college ten onrechte goedkeuring had verleend aan het wijzigingsplan, omdat dit in strijd zou zijn met provinciaal en nationaal beleid. Ze vreesden onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan en vroegen om schorsing van het besluit. Tijdens de zitting op 28 maart 2008 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat. Het college van burgemeester en wethouders van De Wolden was vertegenwoordigd, maar het college van gedeputeerde staten van Drenthe was niet verschenen.

De voorzitter overwoog dat het wijzigingsplan voorziet in een regeling voor een nieuw agrarisch bouwblok en dat de vestiging van de melkveehouderij niet in strijd is met het provinciale beleid. De voorzitter concludeerde dat de argumenten van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat het college niet in redelijkheid goedkeuring had kunnen verlenen aan het wijzigingsplan. Gezien het voorgaande werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van ruimtelijke relevante belangen en de noodzaak voor verzoekers om ernstige bezwaren aan te tonen tegen het voorgestane gebruik van het wijzigingsplan. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en dat het verzoek van de verzoekers werd afgewezen.

Uitspraak

200800752/2.
Datum uitspraak: 11 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van De Wolden bij besluit van 21 augustus 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied De Wolden" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op gelijke datum, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2008, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. W.B. van den Berg, advocaat te Meppel, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van De Wolden, vertegenwoordigd door M. van der Vinne, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door ing. R. van Bezoen. Het college is met voorafgaande berichtgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een regeling voor een nieuw agrarisch bouwblok op een perceel aan de Ruinerweg te Koekange. Het wijzigingsplan maakt de vestiging van een melkveehouderij op het betrokken perceel mogelijk.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan te voorkomen. [verzoekers] betogen onder meer dat het wijzigingsplan in strijd is met het provinciale beleid zoals dat onder meer is opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: het POP II) en met het nationale ruimtelijke beleid. Voorts wordt volgens hen niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat sprake dient te zijn van een volwaardig, in hoofdzaak grondgebonden, agrarisch bedrijf.
Daarnaast is naar stellen van [verzoekers] onvoldoende rekening gehouden met fijn stof en andere milieuaspecten, is er geen onderzoek gedaan naar de flora en fauna ter plaatse en is er geen watertoets uitgevoerd. Ook zijn de belangen van omwonenden onvoldoende afgewogen en zou het bedrijf beter elders kunnen worden gesitueerd, aldus [verzoekers].
2.4. Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van de desbetreffende gronden aan de Ruinerweg voornemens is op korte termijn een aanvraag voor een bouwvergunning in te dienen voor de realisering van de melkveehouderij. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. In het bestemmingsplan "Buitengebied" hebben de betrokken gronden de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 4, lid I, onder 9, van de voorschriften van dat plan kan, voor zover thans van belang, het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat op de kaart een nieuw bouwperceel wordt aangegeven.
Ingevolge artikel 4, lid B, onder 1.4., voor zover thans van belang, wordt wijziging ten behoeve van nieuwe agrarische bouwpercelen alleen toegepast voor volwaardige, in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijven. Bij de toets of een agrarisch bedrijf volwaardig is, zal in ieder geval worden gelet op het criterium dat de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig dient te zijn dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid dient te bestaan dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien.
2.5.1. In de toelichting op het wijzigingsplan is als uitgangspunt genomen dat voor een volwaardig melkveebedrijf 225 standaard bedrijfseenheden (hierna: sbe) geldt. Nu uit het bedrijfsplan, zoals dat ter zitting is toegelicht, naar voren komt dat in de voorziene melkveehouderij sprake zal zijn van een bedrijfsvoering van ongeveer 350 sbe, acht de voorzitter het standpunt van het college dat het bedrijf als volwaardig en zelfstandig kan worden aangemerkt, op voorhand niet onaannemelijk. De voorzitter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat niet aan de door [verzoekers] genoemde wijzigingsvoorwaarde uit het bestemmingsplan "Buitengebied" wordt voldaan.
2.6. Ten aanzien van de gestelde strijd met het POP II overweegt de voorzitter dat vast is komen te staan dat het bouwperceel is gelegen in zone 2 zoals aangegeven op functiekaart 1 van het POP II. Binnen deze zone staat volgens het POP II uitoefening van grondgebonden landbouw voorop en is de vestiging van een nieuw bouwperceel mogelijk. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat het in het POP II vervatte beleid met betrekking tot zone 2 in de weg zou staan aan het wijzigingsplan.
Voor zover [verzoekers] stellen dat het bouwblok ten onrechte is gelegen binnen de zone van 250 meter van een gebied dat behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur en dat daardoor wordt gehandeld in strijd met het POP II overweegt de voorzitter dat ter zitting is komen vast te staan dat het bouwblok niet binnen die zone is gelegen. Deze stelling van [verzoekers] mist dan ook feitelijke grondslag.
2.7. Ten aanzien van de niet nader uitgewerkte of onderbouwde stelling van [verzoekers] dat sprake is van strijd met het nationale ruimtelijke beleid, overweegt de voorzitter dat hiervan op voorhand niet is gebleken.
2.8. Voor zover [verzoekers] vrezen dat niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zoals die gelden voor zwevende deeltjes overweegt de voorzitter dat het gemeentebestuur ter zitting heeft gesteld dat in de gehele provincie Drenthe aan de grenswaarden wordt voldaan en dat de voorziene vestiging van de melkveehouderij niet leidt tot overschrijding van de waarden. [verzoekers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan.
2.9. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur bij de beoordeling van de milieuaspecten bij de vaststelling van het wijzigingsplan is uitgegaan van de in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (verder: de VNG-brochure) aanbevolen afstand tussen een bouwvlak als het onderhavige en omliggende woningen. Ingevolge deze brochure bedraagt de aanbevolen afstand tussen een in een rustige woonwijk gelegen woning en een bedrijf met als activiteit fokken en houden van rundvee 100 meter. Ter zitting is komen vast te staan dat aan deze afstand wordt voldaan. [verzoekers] hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het college in navolging van het gemeentebestuur niet kon uitgaan van deze in de VNG-brochure opgenomen afstand.
Voor zover [verzoekers] stellen dat reeds bij de vaststelling onderscheidenlijk de goedkeuring van het wijzigingsplan alle milieuaspecten, waaronder de vraag of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer noodzakelijk is, aan de orde dienen te komen, overweegt de voorzitter dat in deze procedure dient te worden beoordeeld of het college in redelijkheid, gelet op de ruimtelijke relevante belangen, goedkeuring aan het wijzigingsplan heeft kunnen verlenen. Daarbij is wel van belang de vraag of het college de milieuaspecten gemoeid met de vestiging van de melkveehouderij ter plaatse bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Deze vraag moet naar het oordeel van de voorzitter bevestigend worden beantwoord.
2.10. Voorts ziet de voorzitter, gelet op het ter zake uitgebrachte rapport, geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna. Daarnaast mist de stelling dat het bestreden besluit is genomen zonder dat een watertoets was uitgevoerd feitelijke grondslag.
2.11. Gelet op de omstandigheid dat het betrokken perceel thans onbebouwd is, kan niet worden uitgesloten dat vanwege de bouw van de melkveehouderij enig verlies van uitzicht zal optreden. De voorzitter ziet op voorhand evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het wijzigingsplan mogelijk gemaakte aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van uitzicht van [verzoekers], beperkt is.
2.12. Voor zover [verzoekers] wijzen op een mogelijke andere plaats voor het melkveebedrijf overweegt de voorzitter dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het wijzigingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het wijzigingsplan ziet. De voorzitter ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan te nemen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstige bezwaren in voornoemde zin zich in dit geval niet voordoen.
2.13. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In hetgeen [verzoekers] overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008
45-500.