ECLI:NL:RVS:2008:BC9593

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800554/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan 'Klaarbeek' door de Raad van State

Op 11 april 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 29 november 2007 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan 'Klaarbeek', dat de bouw van 260 woningen en de aanleg van een natuurijsbaan in de omgeving van de Klaarbeek mogelijk maakte. Verzoekers, allen wonend in de gemeente Epe, stelden dat het college ten onrechte goedkeuring had verleend en dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld hun bedenkingen toe te lichten. Ze voerden aan dat het plan in strijd was met verschillende wet- en regelgeving, waaronder de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Streekplan Gelderland 2005.

Tijdens de zitting op 28 maart 2008 werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat er een spoedeisend belang aanwezig was, gezien de plannen van de projectontwikkelaar om snel te beginnen met de bouw. De voorzitter concludeerde dat het college niet verplicht was om een nieuwe hoorzitting te houden en dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren. Echter, er was onduidelijkheid over de afstand tussen de geplande ijsbaan en een nabijgelegen tankstation, wat leidde tot de vraag of de voorziene afstand van 29 meter voldoende was in het licht van de geldende veiligheidsnormen.

Uiteindelijk besloot de voorzitter om het besluit van het college te schorsen voor zover het betrekking had op de gronden met de bestemming 'Recreatieve doeleinden' binnen een straal van 45 meter van het LPG-vulpunt van het tankstation. Het verzoek werd voor het overige afgewezen. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekers. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het goedkeuren van bestemmingsplannen, vooral wanneer er potentiële risico's voor de veiligheid zijn.

Uitspraak

200800554/2.
Datum uitspraak: 11 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2007, kenmerk 2005-007917, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) opnieuw beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Epe (hierna: de raad) bij besluit van 19 februari 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Klaarbeek" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2008, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kisjes, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij] vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en vergezeld door haar [directeur].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bouw van 260 woningen en de aanleg van een natuurijsbaan in de omgeving van de Klaarbeek.
2.3. [verzoeker] en anderen stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding hiervan te voorkomen.
Zij voeren aan dat in strijd met artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) alleen aan [verzoeker] een afschrift is verzonden van het bestreden besluit, dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun bedenkingen toe te lichten en dat ten onrechte niet alle onderzoeken ter inzage hebben gelegen. Voorts voeren zij aan dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het Streekplan), het Derde Waterhuishoudingplan Gelderland 2005-2009 (hierna: het Waterhuishoudingplan) alsmede met het Reconstructieplan Veluwe. Ten slotte stellen [verzoeker] en anderen dat het plan strijdig is met het Besluit en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi onderscheidenlijk Revi).
2.4. Ter zitting is gebleken dat de projectontwikkelaar voornemens is binnen afzienbare termijn te beginnen met het bouwrijp maken van de desbetreffende gronden. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. De voorzitter overweegt dat er geen algemene verplichting bestaat om na vernietiging van een eerdere beslissing omtrent goedkeuring opnieuw de gelegenheid te bieden tot het geven van een toelichting op de schriftelijk ingediende bedenkingen. Evenmin ziet de voorzitter in dat in dit geval het college, dat op de hoogte was met de ruimtelijk relevante bezwaren van [verzoeker] en anderen, vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming gehouden was in dit geval een nieuwe hoorzitting te houden.
Voor zover [verzoeker] en anderen stellen dat niet alle onderzoeken bij het (ontwerp)plan ter inzage zijn gelegd, wordt overwogen dat de raad zich ter zitting uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat alle op het (ontwerp)plan betrekking hebbende onderzoeken ter inzage hebben gelegen. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand niet van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan.
Met betrekking tot de toezending van het goedkeuringsbesluit overweegt de voorzitter dat een eventuele fout in de bekendmaking en mededeling niet kan leiden tot vernietiging van dat besluit nu deze omstandigheid dateert van na dat besluit. Voorts is niet gebleken dat [verzoeker] en anderen door de toezending aan alleen [verzoeker] - die zich in het verleden heeft gesteld als gemachtigde van alle andere verzoekers - in hun belangen zijn geschaad.
2.6. Op de beleidskaart "Ruimtelijke structuur" van het Streekplan is het plangebied aangemerkt als multifunctioneel gebied met de nadere aanduiding waardevol landschap. In het Streekplan is bepaald dat waardevolle landschappen gebieden zijn met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de algemene voorwaarden dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een 'ja, mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen, aldus het Streekplan. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied geldt als voorwaarde dat nieuwe bebouwing moet passen binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones voor stedelijke functies en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de desbetreffende landschappen. Deze zoekzones worden volgens het Streekplan in een streekplanuitwerking vastgelegd. Ter zitting is door het college onweersproken gesteld dat het plangebied in de op 18 april 2007 in werking getreden streekplanuitwerking "Zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking" is aangemerkt als zone voor wonen.
2.6.1. De voorzitter stelt vast dat het Streekplan en de voornoemde streekplanuitwerking woningbouw in het plangebied mogelijk maken, indien de kernkwaliteiten van het plangebied behouden blijven. De uitleg van het college dat de Klaarbeek moet worden beschouwd als de kernkwaliteit van het plangebied en dat deze kwaliteit heeft geleid tot de aanduiding waardevol landschap, acht de voorzitter, gelet op de ligging van het plangebied tussen een bestaande woonwijk en de provinciale weg N309, niet onredelijk. Het college stelt zich op het standpunt dat de invulling van het plangebied zodanig is gekozen dat deze kernkwaliteit niet wordt aangetast. Hetgeen [verzoeker] en anderen aanvoeren leidt op voorhand niet tot het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bescherming van de Klaarbeek afdoende is gewaarborgd. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, op een enkele locatie na, in het plan een zone van 15 meter aan weerszijden van de Klaarbeek is aangehouden, waarbinnen geen woningbouw mogelijk is.
Anders dan [verzoeker] en anderen hebben gesteld is de voorzitter gebleken dat de Klaarbeek in het Waterhuishoudingsplan is aangemerkt als SED-water en niet als HEN-water. Dit brengt, zoals het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, met zich dat in relatie tot woningbouw het aanhouden van een bebouwingsvrije zone op grond van het Streekplan noch op grond van het Waterhuishoudingplan verplicht is; de Klaarbeek heeft binnen het Waterhuishoudingplan een beschermde status in verband met de drinkwatervoorziening waarbij op grond van het Waterhuishoudingplan enkel open teelt niet is toegestaan in een zone van 15 meter aan weerszijden van de beek. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het college zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kernkwaliteit van het plan, te weten de Klaarbeek, niet wordt aangetast door de voorziene woningbouw en dat het plan in zoverre niet in strijd is met het Streekplan dan wel het Waterhuishoudingplan.
2.7. Ter zitting is door het college aangegeven dat het plangebied niet, zoals [verzoeker] en anderen hebben betoogd, is aangemerkt als een in het Reconstructieplan Veluwe opgenomen "groene wig". Volgens het college is de door [verzoeker] en anderen bedoelde "groene wig" gelegen ten zuiden van de provinciale weg N309. Gelet op het ter zitting getoonde kaartmateriaal en de daarop door partijen gegeven toelichting ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van het standpunt van het college dat de begrenzing van de groene wig wordt gevormd door de N309.
2.8. Ter zitting is gebleken dat in het ontwerpbesluit op grond van de Wet milieubeheer voor het in de nabijheid van het plangebied gelegen tankstation, welk ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen vóór de goedkeuring van het plan, is uitgegaan van een maximale LPG-doorzet van 1000 m³ per jaar. Met betrekking tot dit ontwerp zijn door de bij de exploitatie van het tankstation betrokken personen geen zienswijzen ingediend. Gelet op deze doorzet geldt ingevolge het Bevi, gelezen in samenhang met het Revi, als richtwaarde een afstand van ten minste 45 meter vanaf het LPG-vulpunt tot beperkt kwetsbare objecten. Vast staat dat een deel van de ijsbaan is voorzien op een afstand van 29 meter en derhalve op korter dan de voornoemde afstand van 45 meter. Het college heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat een afstand van 29 meter verantwoord wordt geacht in verband met het incidentele gebruik van de voorziene ijsbaan en verwijst hierbij naar een ter zake uitgebracht advies van de brandweer. Voorts is ter zitting door het college gewezen op de omstandigheid dat in de bestaande situatie op nog geringere afstand dan de voornoemde 29 meter, enkele bestaande woningen zijn gelegen.
2.8.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting blijft bij de voorzitter onduidelijkheid bestaan over het antwoord op de door [verzoeker] en anderen gemotiveerd opgeworpen vraag of in dit geval wel kan worden volstaan met een afstand van 29 meter tussen het LPG-vulpunt en de voorziene ijsbaan nu als uitgangspunt voor beperkt kwetsbare objecten ingevolge het Bevi, in samenhang met het Revi, een afstand van 45 meter vanaf het LPG-vulpunt heeft te gelden. Beantwoording van deze vraag, waarbij het door [verzoeker] en anderen betwiste onderzoek van de brandweer dient te worden betrokken, vergt nader onderzoek, waartoe de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent. Gelet hierop en op de bij dit planonderdeel betrokken belangen ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen voor zover dat besluit betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden" die zijn gelegen binnen een straal van 45 meter van het LPG-vulpunt van het tankstation.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 29 november 2007, kenmerk 2005-007917, voor zover dat besluit betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden" die zijn gelegen binnen een straal van 45 meter van het LPG-vulpunt van het nabij gelegen tankstation;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 35,48 (zegge: vijfendertig euro en achtenveertig cent); het dient door de provincie Gelderland aan [verzoeker] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008
45-500.