Datum uitspraak: 11 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Barneveld bij besluit van 9 oktober 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging Horselerweg I van het bestemmingsplan Buitengebied 2000" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. A. Hofman, advocaat te Barneveld, en ing. A.H. Kleijer, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, vertegenwoordigd door mr. ing. E. Stroobosscher, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partijen], in persoon.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een planologische regeling voor de wijziging van de vorm en omvang van het bestaande agrarische bouwperceel aan de [locatie] te [plaats]. Het wijzigingsplan maakt de bouw van een varkensschuur naast een reeds bestaande kippenstal op het betrokken perceel mogelijk.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan te voorkomen. [verzoekers] betogen onder meer dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Voorts leidt de omvang van de voorziene schuur tot een aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van uitzicht en heeft onvoldoende onderzoek plaatsgevonden naar de natuurwaarden ter plaatse. Tevens stellen [verzoekers] dat, gelet op een aantal milieuaspecten, de reeds verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer niet in stand kan blijven.
2.4. Ter zitting is gebleken dat een aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend voor de bouw van de varkensschuur. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" hebben de desbetreffende gronden aan de Horselerweg de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de voorschriften van dat plan kan, voor zover thans van belang, het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het veranderen van de grenzen van een agrarisch bouwperceel, met inachtneming van het volgende:
a. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel mag maximaal 1,5 hectare bedragen;
b. aangetoond dient te worden dat het veranderen van de grenzen noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
d. de natuur- en landschapswaarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
2.5.1. Onbestreden is dat de oppervlakte van het bouwperceel thans 7.190 m² bedraagt en na wijziging wordt vergroot tot 14.884 m². Niet in geschil is dat de oppervlakte van het bouwperceel na wijziging de in artikel 39, eerste lid, onder a. genoemde oppervlakte van 1,5 hectare niet overschrijdt. Naar het oordeel van de voorzitter sluit de voornoemde wijzigingsvoorwaarde een wijziging als de onderhavige niet uit. De stelling van [verzoekers] dat elke vergroting van het bouwperceel is uitgesloten, deelt de voorzitter niet. Een andere lezing van deze bepaling zou artikel 39, eerste lid, onder a. tot een zinledige bepaling maken. Voorts volgt - en nog daargelaten dat de toelichting geen deel uitmaakt van de planvoorschriften - uit de omstandigheid dat volgens de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de meeste agrarische bedrijven een bouwperceel van een omvang van 1 hectare hebben en toepassing van de wijzigingsbevoegdheid derhalve een vergroting van een bouwperceel met maximaal 0,5 hectare mogelijk maakt, naar het oordeel van de voorzitter niet dat, zoals [verzoekers] hebben gesteld, een bouwperceel ten hoogste kan worden vergroot met 0,5 hectare. Naar het oordeel van de voorzitter bestaan voor een dergelijke beperkte uitleg van de wijzigingsvoorwaarden geen aanknopingspunten.
2.5.2. Volgens de toelichting op het wijzigingsplan wordt het kippenbedrijf aan de [locatie] uitgebreid met een varkenshouderij en is een wijziging van de vorm van het bouwperceel, gelet op de omstandigheid dat de diersoorten van elkaar dienen te worden gescheiden, gewenst vanuit een doelmatige bedrijfsvoering. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding niet van de juistheid hiervan uit te gaan. Gelet hierop ziet de voorzitter dan ook geen grond voor het oordeel dat niet aan de door [verzoekers] genoemde desbetreffende wijzigingsvoorwaarde uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" wordt voldaan.
2.6. Voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van het wijzigingsplan op de luchtkwaliteit. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het onderzoek "Onderzoek besluit luchtkwaliteit", gedateerd 9 februari 2007. Geconcludeerd wordt dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden. De stelling van [verzoekers] dat er ten onrechte vanuit wordt gegaan dat er geen gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit, deelt de voorzitter niet. In dit kader hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat het voornoemde onderzoek onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont die het college ertoe hadden moeten brengen zich hierop niet te baseren.
2.7. Ten behoeve van de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de natuurwaarden van het plangebied. De resultaten zijn neergelegd in het onderzoek "Quickscan plangebied [locatie], [plaats]", gedateerd 24 mei 2006. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een bijzonder lage natuurwaarde heeft en dat het wijzigingsplan niet zal resulteren in aantasting van de natuurwaarden van de omgeving. Naar het oordeel van de voorzitter hebben [verzoekers] op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat de bescherming van aanwezige natuurwaarden het college aanleiding had moeten geven geen goedkeuring aan het wijzigingsplan te verlenen.
2.8. Voor zover [verzoekers] stellen dat reeds bij de vaststelling onderscheidenlijk de goedkeuring van het wijzigingsplan alle milieuaspecten, waaronder de vraag of de reeds voor de gewijzigde bedrijfsvoering verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer in stand kan blijven, aan de orde dienen te komen, overweegt de voorzitter dat in deze procedure dient te worden beoordeeld of het college in redelijkheid goedkeuring aan het wijzigingsplan heeft kunnen verlenen. De milieuvergunning kan in deze procedure niet ter toets komen; wel is de vraag van belang of het college de ruimtelijke gevolgen voor onder meer het woon- en leefklimaat bij de komst van de varkensschuur ter plaatse bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Deze vraag moet naar het oordeel van de voorzitter bevestigend worden beantwoord. Mede gelet op de afstand van de woningen van [verzoekers] - meer dan 100 meter - tot de schuur ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het woon- en leefklimaat ten gevolge van het wijzigingsplan beperkt is.
2.9. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In hetgeen [verzoekers] overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoekers] af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008