Datum uitspraak: 11 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/957 en 07/1126 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 25 februari 2008 in het geding tussen:
2. Vereniging Bewonersorganisatie Binnenstad-Oost en
3. [verzoeker] en anderen
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstellingen, ontheffing van de Bouwverordening van de gemeente Groningen (hierna: de bouwverordening) en bouwvergunning eerste fase verleend voor het veranderen/vergroten van het pand aan de [locatie] te [plaats] en het wijzigen van de functie daarvan.
Bij uitspraak van 25 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2008, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 31 maart 2008 heeft het college de motivering van het besluit van 3 augustus 2007 aangevuld en nog een ontheffing van de bouwverordening verleend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar [verzoekers], in persoon, bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] in persoon gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In hetgeen [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstellingen, de ontheffingen van de bouwverordening en de bouwvergunning eerste fase niet mochten worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het perceel reeds een gebouw stond en ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad Oost" ter plaatse de bestemming stadswoonwijk is. In de omstandigheid dat bij de bezonningstudie van de gemeente Groningen geen rekening is gehouden met het inpandige trappenhuis is, gelet op de plaatsing van dit trappenhuis, geen grond gelegen voor het oordeel dat de afname van licht in het pand aan de [locatie] zodanig zal zijn dat geen vrijstellingen mochten worden verleend. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen afgaan op het advies van A. Hofman van de brandweer van 28 maart 2008, waarin is vermeld dat het bouwplan uit een oogpunt van bereikbaarheid geen bezwaar oplevert, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college in dit opzicht geen ontheffing van de bouwverordening mocht verlenen. Hetgeen [verzoeker] en anderen omtrent de ligging van de erfgrens hebben aangevoerd, is in de eerste plaats een civielrechtelijke kwestie. Voor zover dit van belang is voor het ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Oost" maximaal toegestane bebouwingspercentage, wordt dit vooralsnog buiten beschouwing gelaten. Zou in de bodemprocedure tot de conclusie worden gekomen dat dit bebouwingspercentage door het bouwplan wordt overschreden, dan betekent dit ook niet zonder meer dat ten behoeve van het bouwplan geen bouwvergunning kan worden verleend.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008