Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Vaals,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4368 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 september 2007 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een vergoeding vastgesteld voor de door [appellant] op grond van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Bij besluit van 18 september 2006 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2007, verzonden op 19 september 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2007.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), voor zover thans van belang, wordt voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand in een andere zaak dan een piketzaak, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting, per volle gereisde 60 kilometer een halve punt toegekend.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel bepaalt het bureau rechtsbijstandvoorziening de reisafstand op gestandaardiseerde wijze.
2.2. De raad heeft de aanvraag van [appellant] om vergoeding voor reistijdverlet afgewezen, omdat de reisafstand voor [appellant] minder dan 60 kilometer bedraagt. Voor de berekening van de reisafstand heeft de raad gebruik gemaakt van een recente routeplanner AND, versie 2006.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de bedoeling van artikel 24 van het Bvr 2000, te weten dat er van wordt uitgegaan dat in een uur gemiddeld 60 kilometer kan worden gereisd en dat daarom aan de rechtsbijstandverlener voor de reistijd een halve punt per gereisde volle 60 kilometer wordt toegekend. Gelet op de langere reistijd en de aanwezigheid van stoplichten is volgens [appellant] duidelijk dat de korte route niet als meest optimale route geldt, terwijl bij de meest optimale route wel wordt aangesloten bij de aanname dat in een uur 60 kilometer kan worden gereisd. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de raad bij door hem gevraagde toevoegingen regelmatig is overgegaan tot toekenning van een vergoeding voor reistijdverlet voor de afstand van Vaals naar Maastricht en terug. Hangende deze procedure heeft de raad zelfs een vergoeding hiervoor toegekend. Gelet hierop en gelet op de door [appellant] gemaakte afspraak met een medewerker van de raad mocht hij er volgens hem op vertrouwen dat hem een vergoeding voor reistijdverlet zou worden toegekend.
2.3.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 december 2005 in zaak nr.
200504042/1op een eveneens door [appellant] ingesteld hoger beroep overwogen dat uit artikel 24, eerste lid, van het Bvr 2000 volgt dat de vergoeding voor reistijdverlet wordt bepaald op grond van de reisafstand en dat de raad voor het bepalen van deze afstand gebruik mag maken van een recente AND-routeplanner. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover thans anders te oordelen. Gelet op de omstandigheid dat de raad in deze zaak gebruik heeft gemaakt van een op dat moment recente AND-routeplanner, moet worden geoordeeld dat de raad de reisafstand mocht berekenen op de wijze zoals hij dit heeft gedaan. De stelling dat [appellant] via de snelste, langere route een gemiddelde snelheid van 60 kilometer per uur kan behalen en via de kortste route niet, kan hieraan niet afdoen.
Ten aanzien van de omstandigheid dat [appellant] geregeld een vergoeding ontvangt voor de thans aan de orde zijnde afstand van Vaals naar Maastricht en terug, heeft de raad evenals bij de rechtbank ter zitting van de Afdeling toegelicht dat bij de verwerking van declaraties in beginsel wordt uitgegaan van de door de advocaten ingediende opgaven, die slechts steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Dat [appellant] in gevallen waarin niet is gecontroleerd 60 kilometer heeft opgegeven en dientengevolge een vergoeding heeft gekregen voor reistijdverlet, laat volgens de raad onverlet dat [appellant] geen recht heeft op deze vergoeding. De Afdeling ziet geen grond de raad niet te volgen in het standpunt dat de vergoedingen voor reistijdverlet voor de afstand van Vaals naar Maastricht en terug als gevolg van het ontbreken van controle ten onrechte zijn toegekend op basis van de door [appellant] opgegeven kilometers. Met betrekking tot het beroep van [appellant] op een afspraak met een medewerker van de raad waarbij hem een vergoeding in verband met reistijdverlet is toegezegd, heeft de Afdeling reeds in de uitspraak van 28 december 2005 overwogen dat [appellant] het bestaan van deze afspraak niet aannemelijk heeft gemaakt. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die thans tot een ander oordeel leiden. [appellant] komt derhalve geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen grond bestaat voor een vergoeding voor reistijdverlet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008