ECLI:NL:RVS:2008:BC9065

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705636/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake wijziging natuurgebiedsplan Dommeldal Noord door de Raad van State

Op 9 april 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten A, B, C en D tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2007. De zaak betreft een wijziging van het natuurgebiedsplan Dommeldal Noord, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 10 januari 2006. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college niet had hoeven ingaan op nieuwe feiten en omstandigheden die na de eerdere uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2004 waren opgekomen. De Afdeling overwoog dat de rechtbank inderdaad had moeten kijken naar de juridische situatie en relevante feiten ten tijde van het besluit van 10 januari 2006. Echter, de Afdeling concludeerde dat het college terecht geen aanleiding had gezien om de door appellanten gewenste wijziging in het natuurgebiedsplan op te nemen, omdat de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen directe gevolgen had voor de in het gebied gelegen gronden. De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rustte. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200705636/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats], [appellant C], wonend te [woonplaats], en [appellant D], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1814 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2007 in het geding tussen:
[appellante A], [appellant B], [appellant C], en [appellant D]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), voor zover hier van belang, een wijziging van het natuurgebiedsplan Dommeldal Noord vastgesteld.
Bij uitspraak van 3 juli 2007, verzonden op 6 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante A], [appellant B], [appellant C], en [appellant D] (hierna: [appellante A]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante A] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [appellante A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.A.M. van 't Veer en dr. J.M.A.M. Clement, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 20 december 1999, Stcrt. 1999, 252, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna de Regeling SN 2000) vastgesteld.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN 2000, voor zover hier van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
2.2. Bij het besluit van 10 januari 2006 heeft het college, voor zover hier van belang, gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2004 in zaak nr. 02/2222, waarbij het beroep van [appellante A] tegen het besluit van het college van 2 juli 2002 tot vaststelling van het natuurgebiedsplan Dommeldal Noord (hierna: het natuurgebiedsplan) gegrond was verklaard, voor zover het betreft enkele daarbij nader aangeduide delen van het gebied Moorwijk, waaraan in het natuurgebiedsplan het natuurdoeltype "multifunctioneel bos" was toegekend en het besluit van 2 juli 2002 in zoverre was vernietigd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze in rechte onaantastbaar is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot het betoog van [appellante A] dat het college ten onrechte heeft nagelaten het natuurdoeltype "multifunctioneel bos" voor het gehele gebied Moorwijk te verwijderen, overwogen dat zij zich over de toekenning van dit natuurdoeltype in haar uitspraak van 16 juli 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft uitgelaten en dat, nu die uitspraak in rechte onaantastbaar is, de toekenning van het natuurdoeltype "multifunctioneel bos" voor zover die bij de uitspraak van 16 juli 2004 in stand is gebleven, in de bij haar aanhangige zaak niet meer opnieuw ter beoordeling kan staan.
2.3. [appellante A] betoogt dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft miskend dat het college bij het nemen van het besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2004, moest uitgaan van de juridische situatie en de relevante feiten, zoals die golden ten tijde van dat nieuwe besluit. [appellante A] heeft in dat verband gewezen op het op 21 december 2004 door het college ter uitwerking van het Streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in balans" vastgestelde Uitwerkingsplan Boxtel, Haaren en Sint-Michielsgestel (hierna: het uitwerkingsplan). Daarin is het gebied Moorwijk aangewezen als "Stedelijke groene drager", welke aanduiding zich, volgens [appellante A], niet verdraagt met handhaving van het natuurdoeltype "multifunctioneel bos" in het natuurgebiedsplan.
2.4. Het betoog van [appellante A] slaagt in zoverre de rechtbank valt te verwijten dat zij eraan voorbij is gegaan dat het besluit van 10 januari 2006 diende te worden genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden, zoals die zich op dat moment voordeden en aan de hand van het op dat moment geldende recht. De rechtbank heeft weliswaar terecht de bij haar eerdere uitspraak van 16 juli 2004 verworpen beroepsgronden niet opnieuw willen beoordelen, maar dat neemt niet weg dat feiten of omstandigheden die na die uitspraak zijn opgekomen alsnog kunnen nopen tot beantwoording van de vraag of het college zich bij het nemen van zijn besluit met in achtneming van die uitspraak in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toekenning van het natuurdoeltype "multifunctioneel bos" in stand diende te blijven. De rechtbank had het uitwerkingsplan dan ook bij haar beoordeling van dat bestreden besluit dienen te betrekken, aangezien [appellante A] daarop in haar beroepschrift had gewezen. Grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak is daarin evenwel niet gelegen. De Afdeling overweegt daartoe het volgende.
2.5. Het Uitwerkingsplan is een plan dat zijn grondslag vindt in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en betrekking heeft op de planologische inrichting van het gebied. De vaststelling van een natuurgebiedsplan heeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling - bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2003 in zaak nr.
200301482/1en van 1 september 2004 in zaak nr.
200403202/1) - in planologisch opzicht geen directe gevolgen voor de in het gebied, waarop het plan ziet, gelegen gronden, omdat door die vaststelling de bestemming van die gronden noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. Het plan geeft de omtrek weer van het gebied waarvoor op grond van de Regeling SN 2000 subsidie kan worden gevraagd ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen in dat gebied. Het bestaande gebruik kan worden voortgezet en aan bestaande bouwrechten wordt niet getornd. Het college heeft in dat verband met juistheid naar voren gebracht dat de aanduiding van een natuurdoeltype in het natuurgebiedsplan geenszins aan ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied in de weg hoeft te staan en ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat bouwplannen die [appellante A] op gronden binnen het natuurgebiedsplan heeft, niet aan dat plan zullen worden getoetst.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat bij de wijziging van het natuurgebiedsplan het uitwerkingsplan geen rol speelt. In de Regeling SN 2000 is ook niet voorgeschreven dat bij de vaststelling van het natuurgebiedsplan dient te worden getoetst aan een streekplan of de uitwerking daarvan. Dit betekent dat het uitwerkingsplan ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2004 weliswaar als nieuw feit is aan te merken, maar dat dit feit voor de wijziging van het natuurgebiedsplan niet van betekenis is. Het college heeft daarin dan ook terecht geen aanleiding gezien om de door [appellante A] gewenste wijziging in dat plan op te nemen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 en 2.5. is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
47-507.