Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06/2202 van de rechtbank Maastricht van 3 juli 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellant] alsnog vrijstelling en bouwvergunning voor de garage geweigerd.
Bij uitspraak van 3 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2007.
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college het door [partij] tegen het besluit van 4 april 2006 gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard en de door [appellant] gevraagde vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van de garage wederom geweigerd.
Daartegen heeft [appellant] bij brief van 17 september 2007, bij de rechtbank ingekomen op 18 september 2007, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Dit beroep is door de rechtbank doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, [partij], bijgestaan door mr. P.J.T. Austen, advocaat te Valkenburg aan de Geul, en het college, vertegenwoordigd door N.S.A. Daniels, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In geding in hoger beroep is uitsluitend het oordeel van de rechtbank, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voor de garage in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de garage schuin is geprojecteerd ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens van het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Elserveld/Meeldert" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden II".
Ingevolge artikel 8, lid C, onder 1, van de planvoorschriften mogen op de tot "Woondoeleinden II" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd:
b. bijgebouwen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:
ingevolge onderdeel 1.5 van deze bepaling overwegend in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens zal worden gebouwd.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat onderdeel 1.5 en de andere voorschriften die volgen op de aanhef van artikel 8, lid C, onder 1, uitsluitend betrekking hebben op woningen en niet tevens op bijgebouwen, waarvoor naar zijn mening alleen de voorschriften van artikel 26 gelden.
2.4. Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de formulering van artikel 8, lid C, onder 1, in samenhang bezien met de daarop volgende voorschriften, volgt dat die voorschriften zowel op woningen als op bijgebouwen betrekking hebben. Artikel 26 van de planvoorschriften bevat daarnaast nog een aantal nadere voorschriften voor bijgebouwen en dient als aanvulling op artikel 8, lid C, onder 1, te worden beschouwd.
2.5. Nu vaststaat dat de garage schuin, in een hoek van iets meer dan 45o, is geprojecteerd ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens, is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet wordt voldaan aan artikel 8, lid C, onder 1, onderdeel 1.5, en het bouwplan derhalve in strijd is met het bestemmingsplan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.8. [appellant] betoogt tevergeefs dat de in de nieuwe beslissing op bezwaar gehandhaafde weigering vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwplan te verlenen, niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft voor zijn besluit om vrijstelling te weigeren van doorslaggevend belang mogen achten dat het bouwplan niet past binnen het ter plaatse geldende planologische regime dat het college wenst te handhaven, precedentwerking dient te worden voorkomen, het uitzicht van [partij] door de garage, die één meter zal uitsteken boven de door [appellant] geplaatste twee meter hoge schutting, gelet op de resultaten van het nader ingestelde onderzoek, zal worden belemmerd, en [appellant] elders op zijn perceel de mogelijkheid heeft om vergunningsvrij een garage, weliswaar kleiner van omvang, te bouwen.
Anders dan [appellant] heeft gesteld volgt uit de uitspraak van de rechtbank niet dat het college in het kader van het nieuwe besluit op bezwaar een bezonningsdiagram had moeten laten opstellen. Teminder bestond daarvoor aanleiding, nu de garage is geprojecteerd ten noorden van de woning van [partij], zodat van belemmering van zonlicht geen sprake kan zijn.
2.9. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de vrijstelling en de gevraagde bouwvergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd.
2.10. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 augustus 2007 is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van 7 augustus 2007 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008