Datum uitspraak: 4 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/437 van de rechtbank Zutphen van 8 februari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) aan 's Heeren Loo Midden-Nederland (hierna: 's Heeren Loo) bouwvergunning verleend voor het oprichten van vijf zorggebouwen met bergingen op het perceel Molenkamp (ongenummerd) te Ermelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 maart 2007 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar van [verzoekers] beslist met inachtneming van die uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2008, waar [gemachtigde], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord 's-Heeren Loo, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Vastgesteld wordt dat de infrastructurele werkzaamheden ten behoeve van de bouw nagenoeg zijn voltooid. Het verzoek strekt ertoe nadere bouwactiviteiten te voorkomen.
2.3. [verzoekers] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1968" (hierna: het bestemmingsplan), omdat aannemelijk is dat de zorggebouwen ten behoeve van andere woonvormen dan ten dienste van verpleging zullen worden gebruikt.
2.3.1. Ingevolge de bij het bestemmingsplan behorende plankaart rust op het perceel de bestemming "Verpleeginrichting".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften is de op de kaart voor "Verpleeginrichting" aangewezen grond bestemd voor gebouwen, andere bouwwerken en werken ten dienste van verpleging, zoals sanatoria, gestichten en herstellingsoorden.
2.3.2. Hetgeen [verzoekers] naar voren hebben gebracht geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting door het college en 's Heeren Loo onweersproken is gesteld, de zorggebouwen zullen worden bewoond door - thans elders op het perceel gehuisveste - cliënten van 's Heeren Loo, dat deze cliënten allen een zogenoemde AWBZ-indicatie hebben en zijn aangewezen op 24-uurszorg.
2.4. De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet, zal aan de orde komen in het door het college tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep. Ook indien dat hoger beroep niet zou slagen, valt niet op voorhand in te zien dat dat gebrek niet geheeld zou kunnen worden.
Dit in aanmerking genomen, alsmede hetgeen in 2.3.2 is overwogen en de belangen, zoals ter zitting toegelicht, van 's Heeren Loo bij het kunnen voortzetten van de bouwactiviteiten, ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Overigens neemt 's Heeren Loo, door gebruik te maken van de bouwvergunning zolang deze niet onherroepelijk is, een risico waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor haar rekening komen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2008