Datum uitspraak: 1 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/8349, 07/8354, 07/8607 en 07/8608 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 25 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op de bovenwoning aan de [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft het college het door onder meer [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2007, verzonden op 5 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) de door onder meer [verzoekers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, en [partij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots en J.F.N. Wisse, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, en [wederpartij] als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voorop wordt gesteld dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt [wederpartij], door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen. De enkele omstandigheid dat de vergunning mogelijkerwijs niet in stand zal blijven, brengt niet mee dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. In dit geval is in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht bovendien van belang dat de bouwwerkzaamheden in ieder geval aan de buitenkant nagenoeg zijn voltooid, zodat het belang bij schorsing van de bouwvergunning hangende de bodemprocedure naar het oordeel van de voorzitter thans niet zwaarwegend is. Het nadeel aan de kant van [verzoekers] van bebouwing in de directe nabijheid en van vermindering van zonlicht zou immers nu niet meer door schorsing van de bouwvergunning worden weggenomen.
Onder deze omstandigheden moeten de belangen van [vergunninghouder] bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van [verzoekers] bij het schorsen van de vergunning. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de ter zitting gestelde overschrijding van de erfafscheiding door de dakopbouw in deze procedure geen rol kan spelen, nu dit een civielrechtelijke kwestie betreft. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om wat betreft de beoordeling van de gronden van het hoger beroep tegen het oordeel van de voorzieningenrechter met betrekking tot de rechtmatigheid van het bestreden besluit vooruit te lopen op het oordeel van de Afdeling.
2.3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2008