Datum uitspraak: 2 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4651 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel, kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: het perceel) met onmiddellijke ingang stil te leggen.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 16 mei 2006 herroepen.
Bij uitspraak van 28 juni 2007, verzonden op 3 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij, gelet op het feit dat het college bij besluit van 17 oktober 2006 het door [appellant] tegen het besluit van 16 mei 2006 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft herroepen, geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het besluit op bezwaar. [appellant] voert daartoe aan dat hij een inhoudelijk oordeel wenst over de rechtmatigheid van het besluit van 16 mei 2006 in verband met aanspraak op schadevergoeding. Voorts voert [appellant] daartoe aan dat hij belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het besluit op bezwaar, omdat het college hem bij besluit van 21 februari 2007 opnieuw heeft gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel met onmiddellijke ingang stil te leggen. Het besluit van 21 februari 2007 is volgens [appellant] een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.1.1. Dit betoog faalt. Nu het college bij besluit van 17 oktober 2006 het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2006 gegrond heeft verklaard en dit besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel heeft herroepen, staat de onrechtmatigheid van het besluit van 16 mei 2006 vast. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006. De omstandigheid dat het college [appellant] bij besluit van 21 februari 2007 opnieuw heeft gelast bouwwerkzaamheden op het perceel stil te leggen, maakt dit niet anders. Het besluit van 21 februari 2007 kan niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, reeds omdat dit nieuwe besluit is genomen op basis van een gewijzigde feitelijke situatie. Tijdens een op 20 februari 2007 gehouden controle is, blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat aan het besluit van 21 februari 2007 ten grondslag is gelegd, geconstateerd dat na 7 november 2006 nieuwe bouwwerkzaamheden op het perceel zijn verricht, zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008