ECLI:NL:RVS:2008:BC8512

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704559/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Uden inzake herziening van bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college van burgemeester en wethouders van Uden had op 13 oktober 2005 het verzoek van [appellante] om herziening van een eerder besluit van 25 november 2002 afgewezen. Dit eerdere besluit betrof een aanzegging tot beëindiging van illegaal gebruik van een perceel in [plaats], waar materialen werden opgeslagen en verharding was aangebracht. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 maart 2008. [appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college in redelijkheid kon weigeren terug te komen op het besluit van 25 november 2002. [appellante] stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden, waaronder een voorontwerp van een bestemmingsplan dat mogelijkheden bood voor legalisatie van het gebruik van het perceel.

De Raad van State oordeelde dat het voorontwerp van het bestemmingsplan ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet definitief was en dat er geen nieuw planologisch regime gold. Ook de door de gemeenteraad aangenomen amendementen na het besluit op bezwaar werden niet als nieuwe feiten erkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200704559/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1615 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 mei 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om herziening/intrekking van het besluit van 25 november 2002, waarbij het college [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang heeft aangeschreven het illegale gebruik, te weten de opslag van materialen en de aangebrachte verharding, van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 23 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.W. Verouden, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren terug te komen op zijn besluit van 25 november 2002.
2.2. Met de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2005, in zaak nr.
200406465/1is de bestuursdwangaanschrijving van 25 november 2002 in rechte onaantastbaar geworden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 17 januari 2007, zaak nr.
200603140/1, beoordeelt de bestuursrechter een weigering van het college om terug te komen op een eerder in rechte onaantastbaar geworden besluit slechts aan de hand van de vraag of zich na dat besluit nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het college aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging van dat besluit. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.3. [appellante] betoogt dat sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die herziening van het besluit van 25 november 2002 rechtvaardigen. [appellante] voert in dit verband aan dat het voorontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied Uden 2006" ten tijde van het besluit op bezwaar van 31 januari 2006 mogelijkheden bood om het gebruik van het perceel ten behoeve van de opslag van materialen te legaliseren.
2.3.1. Dit betoog faalt. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 31 januari 2006 was slechts een voorontwerp van de bestemmingsplanherziening "Buitengebied Uden 2006" ter inzage gelegd. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar geen nieuw planologisch regime gold op grond waarvan het door [appellante] voorgestane gebruik van het perceel was toegestaan.
2.3.2. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat van gemeentewege toezeggingen zijn gedaan en verwachtingen zijn gewekt. [appellante] wijst in dit verband op een amendement dat door de raad van de gemeente Uden (hierna: de gemeenteraad) in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Uden 2006" op 15 februari 2007 is aangenomen.
2.3.3. Dit betoog faalt eveneens. Hetgeen [appellante] aanvoert met betrekking tot het door de gemeenteraad op 15 februari 2007 aangenomen amendement kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit dat het college aanleiding had moeten geven tot heroverweging van het besluit van 25 november 2002, reeds omdat dit amendement dateert van na het besluit op bezwaar.
2.3.4. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat door het college in de handhavingsprocedure is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hetgeen [appellante] in dit kader heeft betoogd niet kan worden aangemerkt als nieuw feit of nieuwe omstandigheid, nu dit betoog reeds in de handhavingsprocedure aan de orde is geweest.
2.4. Voor zover [appellante] wijst op de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht en in hoger beroep als herhaald en ingelast beschouwt, kunnen deze niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008
494.