Datum uitspraak: 2 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1205 van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2007 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen en veranderen van de begane grond en de tweede bouwlaag (hierna: tussenverdieping) van het gebouw aan de [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant]daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2007, verzonden op 23 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2007.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Deze is aan het dagelijks bestuur gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.E.W. van den Broek, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de realisatie van een restaurant op zowel de begane grond als de tussenverdieping, waar voorheen een winkel was gevestigd. De tussenverdieping staat in rechtstreekse verbinding met de begane grond. De derde en vierde bouwlaag van het pand worden als woning gebruikt.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Pijp, tweede uitwerking, Gerard Doubuurt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Meergezinshuizen (A4)".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de additionele voorschriften van het bestemmingsplan, uitwerking 1 tot en met 7 (hierna: de additionele voorschriften) zijn de gronden, op de kaart bestemd voor "Meergezinshuizen (A4)", aangewezen voor meergezinshuizen boven winkels, waaronder mede begrepen consumentverzorgende dienstverlening, en horeca met inbegrip van daarbij behorende bergingen en andere nevenruimten.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat horeca alleen in de eerste bouwlaag, de begane grond, is toegestaan, heeft miskend dat horeca eveneens op de tussenverdieping is toegestaan ingevolge artikel 3, eerste lid, van de additionele voorschriften.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling, evenals de bezwaar- en beroepscommissie, van oordeel dat de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van de additionele voorschriften op zichzelf voldoende duidelijk zijn. Nu in artikel 3, eerste lid, slechts is bepaald dat de gronden, op de kaart bestemd voor "Meergezinshuizen (A4)", zijn aangewezen voor meergezinshuizen boven onder meer horeca en daarbij niet uitdrukkelijk is bepaald dat horeca slechts in de eerste bouwlaag, de begane grond, is toegestaan, is de rechtbank ten onrechte niet tot dit oordeel gekomen. In de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007 in zaak nr.
200605581/1, waar de rechtbank en het dagelijks bestuur naar hebben verwezen, is slechts geoordeeld dat in artikel 3, eerste lid, niet beoogd is een verschil te maken tussen winkels en horeca en dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat deze bepaling ertoe strekt om, anders dan bij winkels, de vestiging van horeca mogelijk te maken op alle bouwlagen. Uit deze uitspraak kan niet worden afgeleid dat horeca slechts op de begane grond is toegestaan.
2.4. Gelet hierop hoeft niet te worden toegekomen aan de vraag, of voor het bouwplan vrijstelling moest worden verleend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit op bezwaar van 10 januari 2006 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
In verband met het vorenstaande dient het dagelijks bestuur een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6. Het dagelijks bestuur wordt op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2007 in zaak nr. 06/1205;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van 10 januari 2006, kenmerk 05-184 en 05-223;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Amsterdam onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat gemeente Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008