ECLI:NL:RVS:2008:BC8480

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801374/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake overbrenging van biologisch gedroogd RWZI-slib naar Duitsland

Op 28 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen het dagelijks bestuur van het waterschap Rijn en IJssel en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een bezwaar van de minister tegen de voorgenomen overbrenging van biologisch gedroogd RWZI-slib naar Duitsland. De minister had bezwaar gemaakt tegen deze overbrenging, omdat hij van mening was dat de kennisgeving niet door de juiste rechtspersoon was gedaan. Het dagelijks bestuur stelde echter dat zij als kennisgever kon optreden en dat er geen milieuhygiënische bezwaren waren tegen de overbrenging.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 20 maart 2008. Tijdens deze zitting waren vertegenwoordigers van zowel het dagelijks bestuur als de minister aanwezig. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat er geen bezwaren waren tegen de overbrenging van het slib en dat de ontvanger in Duitsland geen bezwaar had tegen het optreden van het dagelijks bestuur als kennisgever.

De voorzitter heeft vervolgens besloten om het besluit van de minister van 6 februari 2008 te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen, waarbij schriftelijke instemming voor de uitvoer werd verleend. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan het waterschap Rijn en IJssel, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 maart 2008.

Uitspraak

200801374/2.
Datum uitspraak: 28 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het waterschap Rijn en IJssel, gevestigd te Doetinchem,
verzoekster,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van biologisch gedroogd RWZI-slib door het dagelijks bestuur van het waterschap Rijn en IJssel (hierna: het dagelijks bestuur) naar Duitsland.
Bij besluit van 6 februari 2008 heeft de minister op het door het dagelijks bestuur hiertegen gemaakte bezwaar beslist.
Tegen dit besluit heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, heeft het dagelijks bestuur de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, drs. ing. V. van Uem en W. Willink, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, werkzaam bij het ministerie, en mr. K. Ulmer, werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn om op grond van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van 14 juni 2006, betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: de Verordening) in de periode van 15 januari 2008 tot en met 14 januari 2009 biologisch gedroogd RWZI-slib over te brengen naar de rechtspersoon naar Duits recht Evonik STEAG GmbH te Duitsland.
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet het dagelijks bestuur, maar GMB Slibverwerkingsbedrijf Zutphen B.V. als kennisgever moet optreden voor de voorgenomen overbrenging van het biologisch gedroogd RWZI-slib naar Duitsland.
2.4. De minister heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging, omdat hij zich op het standpunt stelt dat de kennisgeving niet door de juiste rechtspersoon is gedaan. Hij voert aan dat het dagelijks bestuur niet als eerste producent of vergunde nieuwe producent kan worden aangemerkt, waardoor het dagelijks bestuur niet als kennisgever kon optreden.
2.5. Het geschil spitst zich toe op de vraag wie op grond van artikel 2, lid 15 van de Verordening als kennisgever kon optreden. Deze procedure leent zich niet voor de beantwoording van deze vraag. Het oordeel van de Afdeling hierover zal moeten worden afgewacht. De voorzitter overweegt evenwel het volgende.
Niet gebleken is dat er uit milieuhygiënisch oogpunt bezwaren bestaan tegen de overbrenging van het biologisch gedroogd RWZI-slib. Verder heeft de ontvanger in Duitsland er geen bezwaar tegen dat het dagelijks bestuur als kennisgever optreedt en heeft het dagelijks bestuur de verantwoordelijkheid genomen voor de overbrenging van het biologisch gedroogd RWZI-slib naar Duitsland. Gelet hierop ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van 6 februari 2008, kenmerk JZ/EVOA_JZ/080098/BPA, en het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 januari 2008, kenmerk NL 201739;
II. treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijk instemming te zijn verleend voor de uitvoer overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 201739;
III. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij het waterschap Rijn en IJssel in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan het waterschap Rijn en IJssel onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan het waterschap Rijn en IJssel het door het waterschap voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008
43-517.