Datum uitspraak: 25 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Forbo Eurocol B.V., gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
2. [verzoeker sub 2A], wonend te [woonplaats], en [verzoeker sub 2B], wonend te [woonplaats],
3. [[verzoekster sub 3], gevestigd te [woonplaats],
4. [verzoekster sub 4], gevestigd te [plaats],
5. [verzoeker sub 5], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) bij besluit van 26 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Molletjesveer".
Tegen dit besluit hebben onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Forbo Eurocol B.V. (hierna: Eurocol), [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna: [verzoekers sub 2]), [verzoekster sub 3], [verzoekster sub 4], bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, en [verzoeker sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, hebben Eurocol, [verzoekers sub 2], [verzoekster sub 3] en [verzoekster sub 4] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008, heeft [verzoeker sub 5] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar Eurocol, [verzoekers sub 2] en [verzoekster sub 3], allen vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, advocaat te Haarlem, [verzoekster sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. H. Elmas, [verzoeker sub 5], vertegenwoordigd door mr. Happé en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Dijck, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H. Elmas.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter stelt voorop dat in deze procedure in de eerste plaats dient te worden bezien of is voldaan aan het vereiste van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het plan heeft betrekking op het bedrijventerrein Molletjesveer. Doel van het plan is om een eigentijds planologisch/juridisch kader te bieden voor het behouden en versterken van de bedrijfsfunctie en het beschermen van het woon- en leefmilieu in en rondom het gebied.
Ten aanzien van het verzoek van Eurocol
2.4. Eurocol stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het niet voorziet in risicocontouren ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (hierna: Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (hierna: Revi).
2.4.1. Eurocol beoogt met haar verzoek te voorkomen dat er op korte termijn kwetsbare objecten binnen de risicocontouren van Eurocol worden gerealiseerd.
2.4.2. Volgens paragraaf 4.1.3. van de plantoelichting is Eurocol een inrichting waarop het Bevi en Revi van toepassing is en is er onderzoek gedaan naar de risicocontouren van het bedrijf. Volgens paragraaf 4.1.3. van de plantoelichting blijkt uit de resultaten van dit onderzoek, dat als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd, dat noch het plaatsgebonden risico, noch het groepsrisico zich uitstrekt buiten de opslagloods. Deze conclusies zijn door Eurocol niet weersproken. Nu het plan voorts conserverend van aard is en het plan in de omgeving van Eurocol geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toelaat, is de voorzitter van oordeel dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoed ontbreekt.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoekers sub 2]
2.5. [verzoekers sub 2] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de nadere aanduiding "zonder gebouwen (z)" ter plaatse van het perceel [locatie 1]. [verzoekers sub 2] voeren daartoe aan dat ten gevolge van deze aanduiding zinvol gebruik van deze gronden niet mogelijk is. Bovendien heeft de gemeenteraad zijn standpunt dat de verkeersveiligheid ter plaatse tot deze planregeling noopt, niet nader onderbouwd, aldus [verzoekers sub 2]. Voorts stellen [verzoekers sub 2] schade te lijden. In dat kader verwijzen [verzoekers sub 2] naar een concreet bouwplan dat zij onder vigeur van het vorige plan hebben ingediend, maar door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad is geweigerd.
2.5.1. [verzoekers sub 2] beogen met hun verzoek mogelijk te maken dat bij de beslissing op bezwaar de aangevraagde bouwvergunning alsnog wordt verleend.
2.5.2. De voorzitter overweegt dat bij inwilliging van het verzoek aldus een situatie zou kunnen ontstaan waarbij op grond van een voorlopige voorziening een bouwvergunning wordt verleend, terwijl de verlening van de bouwvergunning niet mogelijk was onder het vorige plan en evenmin onder het in zoverre goedgekeurde bestemmingsplan, indien in de bodemprocedure de goedkeuring van de in geschil zijnde nadere aanduiding "zonder gebouwen (z)" in stand blijft. Het treffen van een voorlopige voorziening leent zich er niet voor onomkeerbare gevolgen in het leven te roepen die nadien in strijd kunnen blijken te zijn met de beslissing in de bodemprocedure.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoekster sub 3]
2.6. [verzoekster sub 3] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" betreffende het perceel [locatie 2]. Volgens [verzoekster sub 3] is de ter plaatse bestaande bedrijfswoning ten onrechte niet positief bestemd. [verzoekster sub 3] voert daartoe aan dat gelet op de brief van de gemeente van 30 december 2004 alsmede gelet op de tekst in de plantoelichting het vertrouwen is gewekt dat de woning positief zou worden bestemd. Weliswaar is een persoonsgebonden gedoogbeschikking afgegeven doch een dergelijke gedoogbeschikking is juridisch niet gelijk te stellen met een positieve bestemming, aldus [verzoekster sub 3].
2.6.1. [verzoekster sub 3] beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het desbetreffende plandeel te voorkomen.
2.6.2. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat inwerkingtreding van het desbetreffende plandeel in de periode tot de behandeling van het beroep in de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. Hiertoe overweegt de voorzitter dat een persoonsgebonden gedoogbeschikking is afgegeven en derhalve tegen het gebruik van de dienstwoning door de huidige bewoner niet zal worden opgetreden. [verzoekster sub 3] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het treffen van een voorziening terzake desondanks noodzakelijk maken. Onder deze omstandigheden is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist, geen sprake.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoekster sub 4]
2.7. [verzoekster sub 4] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" ter plaatse van het perceel [locatie 3]. [verzoekster sub 4] voert daartoe aan dat het college ten onrechte niet op haar bedenkingen ten aanzien van dit plandeel is ingegaan. [verzoekster sub 4] stelt verder eigenaar te zijn van de desbetreffende gronden. Door deze gronden positief te bestemmen voor ontsluitingswegen ten algemene nutte wordt voorbijgegaan aan de privaatrechtelijke rechtspositie, aldus [verzoekster sub 4]. Voorts is het bestreden plandeel volgens [verzoekster sub 4] in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), de Wet geluidhinder en de Wet Luchtkwaliteit, aangezien van de ter plaatse beoogde buurtontsluiting ook zwaar vrachtverkeer gebruik zal maken.
2.7.1. Ter zitting heeft [verzoekster sub 4] toegelicht dat deze gronden in het vorige plan een bedrijfsbestemming hadden en dat het toekennen van de bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" leidt tot een inperking van de op haar gronden toegestane bouwmogelijkheden aangezien deze gronden niet meetellen bij het bepalen van het bebouwingspercentage. Voor eventuele bouwplannen zal derhalve een vrijstellingsprocedure moeten worden gevolgd, aldus [verzoekster sub 4].
2.7.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster sub 4] geen zienswijzen heeft ingediend tegen het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" ter plaatse van het perceel [locatie 3] en dat het verzoek reeds hierom zou moeten worden afgewezen.
2.7.3. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de desbetreffende gronden thans als ontsluitingsweg worden gebruikt en dat de toegekende bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" in zoverre de bestaande situatie respecteert. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat inwerkingtreding van het desbetreffende plandeel in de periode tot de behandeling van het beroep in de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.
Evenmin is gebleken dat [verzoekster sub 4] concrete bouwplannen heeft die zij onverwijld wenst te verwezenlijken en die als gevolg van inwerkingtreding van het desbetreffende plandeel worden tegengehouden. Bovendien zou bij inwilliging van het verzoek aldus een situatie kunnen ontstaan waarbij op grond van een voorlopige voorziening een bouwvergunning wordt verleend, terwijl de verlening van de bouwvergunning niet mogelijk is onder het goedgekeurde bestemmingsplan, indien in de bodemprocedure de goedkeuring van de in geschil zijnde bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" in stand blijft. Het treffen van een voorlopige voorziening leent zich er niet voor onomkeerbare gevolgen in het leven te roepen die nadien in strijd kunnen blijken met de beslissing in de bodemprocedure.
Nu de voorzitter van oordeel is dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoed ontbreekt en het verzoek reeds hierom moet worden afgewezen, behoeft de vraag of [verzoekster sub 4] zienswijzen heeft ingediend tegen het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" thans geen bespreking.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 5]
2.8. [verzoeker sub 5] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Garages en bergplaatsen" ter plaatse van het perceel [locatie 4]. Hij voert daartoe aan dat de Schouwstraat cultuurhistorische waarde heeft en dat de raad terecht heeft overwogen dat de Schouwstraat ruimtelijk en functioneel niet bij het westelijk gelegen bedrijvengebied hoort. Bovendien is het standpunt van het college dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in strijd met het recht handelde door de door [partij] aangevraagde bouwvergunning wegens strijd met het ontwerpbestemmingsplan te weigeren, onjuist.
2.8.1. [verzoeker sub 5] beoogt met het verzoek te bewerkstelligen dat wordt gehandeld als ware het desbetreffende plandeel goedgekeurd. Meer in het bijzonder beoogt hij met zijn verzoek dat de op 3 december 2007 aan [partij] alsnog verleende bouwvergunning voor het vergroten van zijn garagebedrijf bij de te nemen beslissing op bezwaar wordt herroepen.
2.8.2. Voor zover [verzoeker sub 5] wenst dat gehandeld moet worden als ware het desbetreffende plandeel goedgekeurd, wordt overwogen dat een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend is, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot goedkeuring van het plandeel waarop het verzoek betrekking heeft indien voor het college geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken, noch van uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld dat het bestreden besluit evidente gebreken vertoont en bovendien zo urgente belangen in het geding zijn dat de procedure in de hoofdzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
2.9. De conclusie is dat de verzoeken om een voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2008