Datum uitspraak: 26 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ge'zet Bouw B.V., gevestigd te Geleen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/9 van de rechtbank Maastricht van 30 juli 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ge'zet Bouw B.V., gevestigd te Geleen,
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan Ge'zet Bouw B.V. (hierna: Ge'zet Bouw) een boete opgelegd van € 16.000 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 30 november 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door Ge'zet Bouw gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door Ge'zet Bouw ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Ge'zet Bouw bij brief, bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderscheidenlijk de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2007 onderscheidenlijk 17 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
Ge'zet Bouw heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2008, waar Ge'zet Bouw, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Vaststaat dat twee personen met de Bulgaarse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) op 2 augustus 2005 arbeid hebben verricht, bestaande uit schilderwerkzaamheden aan de woning van [partij], terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven.
2.3. Ge'zet Bouw betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij is aan te merken als werkgever in de zin van de Wav, aangezien zij niet met de verrichte arbeid heeft ingestemd en daarvan ook niet op de hoogte was.
2.3.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde twv. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.3.2. Uit het op onderscheidenlijk ambtseed en ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 27 oktober 2005, zoals aangevuld bij rapport van 13 april 2006, (hierna: het boeterapport) blijkt dat de vreemdelingen door [directeur] van Ge'zet Bouw en in die hoedanigheid zelfstandig bevoegd, naar de desbetreffende woning zijn gestuurd, nadat door [partij] aan [directeur] opdracht was verstrekt voor het uitvoeren van de schilderwerkzaamheden door goedkope arbeidskrachten. Voorts blijkt uit het boeterapport dat de vreemdelingen gebruik hebben gemaakt van een bedrijfsauto, een steiger en verf van Ge'zet Bouw en dat Ge'zet Support B.V. hiervoor een rekening aan [partij] heeft gestuurd.
De Afdeling leidt uit het bovenvermelde af dat de vreemdelingen in opdracht van Ge'zet Bouw arbeid hebben verricht, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat Ge'zet Bouw als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken.
De stelling van Ge'zet Bouw dat zij niet met de verrichte arbeid heeft ingestemd en hiervan niet op de hoogte was, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze stelling feitelijke grondslag mist, nu de vreemdelingen door de directeur van Ge'zet Bouw voor het verrichten van de werkzaamheden naar de woning van [partij] zijn gestuurd.
2.4. Voorts heeft Ge'zet Bouw verzocht de aan haar opgelegde boete te matigen, omdat deze boete voor haar mentaal en financieel niet is op te brengen.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200607461/1), is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter.
2.4.2. Hetgeen Ge'zet Bouw omtrent haar financiële positie heeft aangevoerd noopt in dit concrete geval niet tot matiging van de boete, omdat Ge'zet Bouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de staatssecretaris heeft gewezen op de mogelijkheid om in de fase van de invordering van de boete een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling in te dienen, welke mogelijkheid Ge'zet Bouw niet heeft benut. Hetgeen overigens naar voren is gebracht, biedt evenmin grondslag voor matiging van de boete.
2.4.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008