Datum uitspraak: 26 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Behoud Brunssummerheide en anderen, gevestigd te Heerlen,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) goedkeuring verleend aan het werkplan 2007-2008 voor de ontgronding en inrichting van de groeve Sigrano te Heerlen.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college het door de stichting Stichting Behoud Brunssummerheide en anderen (hierna: de stichting en anderen) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap Sigrano Nederland B.V. (hierna: Sigrano), houdster van de ontgrondingsvergunning voor groeve Sigrano, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2008, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door [secretaris] van de stichting, [voorzitter] van de stichting Dassenwerkgroep Limburg, [voorzitter] van de stichting, [bestuurslid], en ir. F.J.E. van der Bolt, en het college, vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol, drs. R.H.J. Pepels, mr. G.H.J.M. in de Braek en ir. J.L. van der Veer, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Sigrano, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, ir. J.A.P.H. Vermulst, werkzaam bij Royal Haskoning, drs. H.W. Waardenburg, [adjunct-directeur] van Sigrano, ir. W. Swierstra en ing. C.M.E. van Ark, gehoord.
2.1. Bij besluit van 7 september 1999 heeft het college een vergunning verleend aan Sigrano voor het ontgronden van terreinen in de gemeenten Landgraaf en Heerlen, grenzend aan de Brunssummerheide. Bij besluit van 10 april 2001 heeft het college een gewijzigde ontgrondingsvergunning afgegeven. Ingevolge voorschrift 4.7 van de vergunning dient de ontgronding te worden uitgevoerd conform het door het college goed te keuren werkplan. Ingevolge voorschrift 6.3. van de vergunning dient het werkplan jaarlijks te worden bijgesteld door middel van een door de vergunninghoudster in te dienen gedetailleerd werkplan.
2.2. Het gebied de Brunssummerheide is bij besluit van 15 december 1995 (kenmerk N-95-9988), aangewezen als beschermd natuurmonument. In dit besluit is, voor zover thans van belang, vermeld dat in samenhang met en ten gevolge van de in het natuurmonument voorkomende verscheidenheid in milieuomstandigheden een grote variëteit aan minder algemene tot zeldzame plantensoorten en plantengemeenschappen voorkomt, waarvan sommige typisch zijn voor brongebieden met actief hoogveen. Van die vegetatietypen zijn met name de specifieke hoogveenvormende veenmossen van nationaal belang. De Brunssummerheide is het enige gebied in Nederland waar heide en veen op tertiaire afzettingen voorkomen. Verder is in het besluit vermeld dat sprake is van bijzondere geo-hydrologische omstandigheden, een bijzondere gradiëntsituatie en een grote variëteit aan minder algemene en zeldzame plantensoorten en plantengemeenschappen. Tevens is daarin vermeld dat de bodemkundige en hydrologische gesteldheid en de voor de fauna noodzakelijke rust behoren tot de wezenlijke kenmerken van het gebied.
In de toelichting bij voornoemd besluit is vermeld dat in het deel van het natuurmonument waar hoogveenvorming actief en sterk plaatsvindt, het beheer erop gericht is om zoveel mogelijk water vast te houden.
Tevens is de Brunssummerheide overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) aangemeld als speciale beschermingszone. Bij beschikking van 7 december 2004 heeft de Europese Commissie de Brunssummerheide geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.
2.3. De stichting en anderen stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het werkplan 2006-2007. Daartoe betogen zij dat voorafgaand aan de goedkeuring van het werkplan een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet hadden moeten worden verleend voor de toegestane activiteiten.
2.3.1. Bij de goedkeuring van een werkplan dient het college te bezien of de Nbw 1998, dan wel de Flora- en faunawet een vergunning onderscheidenlijk ontheffing vereisen, en of deze kan, dan wel kunnen worden verleend. Indien en voor zover op voorhand is in te zien dat bedoelde vergunning of ontheffing niet kan, dan wel kunnen worden verleend, mag het college geen goedkeuring aan het werkplan verlenen. Het college heeft in het bestreden besluit deze afweging gemaakt. Gelet hierop kunnen de omstandigheden dat de vergunning op grond van de Nbw 1998 en de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet bij de goedkeuring van het werkplan nog niet waren verleend, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Deze beroepsgrond van de stichting en anderen slaagt derhalve niet.
2.4. Voorts betogen de stichting en anderen dat de toegestane activiteiten zullen leiden tot aantasting van het leefgebied van de das, zonder dat dit voldoende wordt gecompenseerd. De rapporten betreffende de dassenpopulatie van Groen-planning Maastricht B.V. (hierna: Groen-planning), uit 2006, vertonen, volgens de stichting en anderen, zodanige gebreken dat verweerder zich hierop bij het nemen van het besluit niet had mogen baseren.
2.4.1. Zoals is overwogen in overweging 2.3.1. dient het college bij de goedkeuring van het werkplan te bezien of de vereiste ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend. Dit heeft het college gedaan en uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ontheffing ex artikel 75.5.c. van de Flora- en faunawet voor de ontgrondingsactiviteiten tot 2020 die bij voornoemd besluit van 7 september 1999 zijn vergund, bij besluit van 29 juni 2006 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verleend. De vragen of in bedoelde ontheffing voldoende compensatie wordt geboden voor het leefgebied van de dassenpopulatie en of voornoemde rapporten van Groen-planning aan de ontheffing ten grondslag hadden mogen worden gelegd, vallen buiten de grenzen van dit geschil, nu deze aan de orde dienen te komen in de procedure betreffende die ontheffing.
Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de compensatie voor de aantasting die in dit werkplan is voorzien, is verzekerd, nu het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de bij voornoemde ontheffing vereiste compensatie reeds geheel is gerealiseerd. Dat deze compensatiemogelijkheden nog niet geheel als foerageergebied kunnen worden benut door de dassenpopulatie, maakt dit niet anders aangezien een deel van het nog af te graven gebied thans nog foerageermogelijkheden biedt.
Deze beroepsgrond van de stichting en anderen faalt.
2.5. Ten slotte betogen de stichting en anderen dat de in het werkplan toegestane activiteiten zullen leiden tot aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden binnen de Brunssummerheide. Het rapport van Royal Haskoning, "Integraal onderzoek grondwater en ecologie Sigrano-groeve Heerlen", van 15 februari 2006, vertoont, volgens hen, zodanige gebreken dat het college zich hierop bij het nemen van het besluit niet had mogen baseren.
2.5.1. Bij uitspraak van heden, in zaak no.
200701860/1, heeft de Afdeling het besluit vernietigd waarin aan Sigrano een vergunning op grond van de Nbw 1998 is verleend voor ontgrondingsactiviteiten overeenkomstig de bij besluit van 7 september 1999 verleende ontgrondingsvergunning. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de passende beoordeling en het daaraan ten grondslag gelegde rapport van Royal Haskoning onvolledig zijn in die zin dat daarin niet een specifiek op de vegetatie "actief hoogveen" toegesneden beoordeling van de gevolgen van de ontgrondingsactiviteiten heeft plaatsgevonden.
De Afdeling stelt vast dat aan het besluit betreffende de goedkeuring van het werkplan en voornoemde vergunning hetzelfde rapport ten grondslag is gelegd en het college in het bestreden besluit, voor zover dit de hydrologische gevolgen betreft, verwijst naar de standpunten die het daaromtrent heeft ingenomen in het besluit betreffende de verlening van de vergunning op grond van de Nbw 1998. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling, in aansluiting op voornoemde uitspraak, van oordeel dat is gebleken dat bedoeld rapport van Royal Haskoning zodanige gebreken vertoont dat het college zich daarop niet had mogen baseren bij het nemen van het bestreden besluit.
De beroepsgrond van de stichting en anderen slaagt.
2.6. De conclusie is dat hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Behoud Brunssummerheide en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 14 augustus 2007, no. 2006/57814;
III. gelast dat de provincie Limburg aan de stichting Stichting Behoud Brunssummerheide en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008