Datum uitspraak: 26 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1323 van de rechtbank Zutphen van 26 juni 2007 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
Bij besluit van 10 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij A] bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2007, verzonden op 3 juli 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2006 vernietigd en het college opgedragen nader op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij B], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van erfafscheiding met een hoogte van 1,80 m, bestaande uit negen gegalvaniseerde gaasschermen ten behoeve van klimopplanten en vijf houten schermen ten behoeve van een klimhortensia, aan de oost- en noordzijde van het perceel. Het perceel is op een hoek gelegen en wordt aan twee zijden, de oost- en zuidzijde, begrensd door de De Jongstraat.
2.2. Het geschil is toegespitst op de erfafscheiding waarin het bouwplan voorziet, voor zover deze aan de oostzijde van het perceel is geplaatst.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 3, onder 3.4.4., van de voorschriften van het bestemmingsplan "Woonpark de Vordense Beek" (hierna: het bestemmingsplan). Daartoe voert het aan dat de gevel van de woning aan de oostzijde van het perceel, gelet op de definitie van het begrip "voorgevel hoofdgebouw" in het bestemmingsplan, als voorgevel dient te worden aangemerkt en de hoogte van de erfafscheiding meer bedraagt dan de daarvoor toegestane 1 m.
2.3.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden". Het perceel is in bestemmingsvlak I gelegen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder bb, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, wordt in deze voorschriften verstaan onder voorgevel hoofdgebouw: een naar de ontsluitende weg c.q. het ontsluitende voetpad gekeerd gevelvlak.
Ingevolge artikel 3, onder 3.4.4., van de planvoorschriften zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan, mits - met uitzondering van tuinmeubilair, verkeersborden, wegwijzers, verlichtingsmasten en antennes - de bebouwingshoogte niet meer bedraagt dan 2 m. In afwijking van het voorgaande mag voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw de bebouwingshoogte niet meer bedragen dan 1 m.
2.3.2. Het college draagt terecht voor dat uit de omstandigheid dat in de Nota van Toelichting bij het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Staatsblad 2002, 410, blz. 25) is vermeld dat een gebouw voor de toepassing van dit besluit slechts één voorgevel heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet kan worden afgeleid dat de woning op het perceel voor de toepassing van het bestemmingsplan slechts één voorgevel heeft. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder bb, van de planvoorschriften dwingt niet tot de conclusie dat elk naar de ontsluitende weg c.q. het ontsluitende voetpad gekeerd gevelvlak als voorgevel in de zin van het bestemmingsplan dient te worden aangemerkt. Aangezien in artikel 3, onder 3.4.4., van de planvoorschriften wordt verwezen naar "de voorgevel van het hoofdgebouw" moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank terecht ervan uit is gegaan dat slechts één gevel van de woning op het perceel als voorgevel kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gevel aan de zuidzijde van de woning op het perceel als voorgevel moet worden aangemerkt, aangezien het huisnummer, de brievenbus, de uitrit en de voordeur aan deze zijde van de woning zijn gesitueerd. De erfafscheiding is derhalve, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet geplaatst voor (het verlengde van) de voorgevel. Aangezien de erfafscheiding ten dienste staat van de bestemming en de hoogte van daarvan niet meer bedraagt dan 2 m, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de erfafscheiding niet in strijd is met artikel 3, onder 3.4.4., van de planvoorschriften. Het betoog faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008