In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 29 mei 2007 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Soest had op 22 december 2005 geweigerd om aan de appellant een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor de herbouw van een hooiberg, het aanbrengen van een vloeistofdichte plaat met zijwanden en het uitbreiden van een dak van een bestaande schuur op een perceel in Soest. De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen niet in overeenstemming waren met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1994". De appellant stelde dat de rechtbank dit had miskend en ging in hoger beroep bij de Raad van State.
De Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2008 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon en bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J.H. de Vink, aanwezig was. Het college werd vertegenwoordigd door G. Huttinga, ambtenaar van de gemeente. Tijdens de zitting zijn er nog stukken in het geding gebracht, zonder dat er bezwaren van partijen waren.
De Raad van State heeft overwogen dat het college eerder, op 6 juli 2004, een besluit had genomen waarbij het de appellant had gelast om de eerder genoemde bouwwerken te verwijderen, omdat deze in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om het college in deze procedure een ander standpunt te laten innemen. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2008.