ECLI:NL:RVS:2008:BC7612

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800493/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • L.A.M. van Hamond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking milieuvergunning LPG station te Almelo

Op 4 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo de milieuvergunning voor een LPG station op H.R. Holstlaan 1 te Almelo ingetrokken, met toepassing van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 11 december 2007 ter inzage gelegd. Benzinex B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 maart 2008 behandeld. Het college stelde dat de inrichting ontoelaatbare gevolgen voor het milieu zou veroorzaken, omdat het vulpunt niet voldeed aan de afstandseisen tot kwetsbare objecten van 25 meter. Benzinex verzocht om toestemming om de verkoop van LPG voort te zetten in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak.

De voorzitter oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd op welke bepalingen van de relevante regelingen het besluit was gebaseerd. Hierdoor was het niet duidelijk hoe de inrichting gekwalificeerd moest worden en welke afstandseisen in acht genomen moesten worden. De voorzitter concludeerde dat het college niet op voorhand kon aannemen dat de inrichting voldeed aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en dat de procedure niet geschikt was om deze vraag te beantwoorden. Daarom werd besloten om het besluit van het college te schorsen en werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan Benzinex B.V.

Uitspraak

200800493/2.
Datum uitspraak: 20 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benzinex B.V., gevestigd te Woerden,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 10 november 1998 verleende milieuvergunning voor onder meer een tankstation op het adres H.R. Holstlaan 1 te Almelo ingetrokken, voor zover het betreft de exploitatie van een LPG station. Tevens is bij dit besluit vergunning geweigerd voor verplaatsing van het LPG vulpunt. Dit besluit is op 11 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benzinex B.V. (hierna: Benzinex) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, heeft Benzinex de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar Benzinex, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door R.G.H.M. Marsman, P. Klooster en J.L.M. Eskens, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college is overgegaan tot gedeeltelijke intrekking van de bij besluit van 10 november 1998 verleende vergunning, omdat de inrichting ontoelaatbare gevolgen voor het milieu zou veroorzaken. Het college wijst er in dit verband op dat niet wordt voldaan aan het afstandvereiste van het vulpunt tot kwetsbare objecten van 25 meter. Verplaatsing van het vulpunt is volgens het college met inachtneming van de geldende regels niet mogelijk.
2.3. Benzinex verzoekt een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat zij in afwachting van de beslissing van de Afdeling in de hoofdzaak de verkoop van LPG mag voortzetten.
2.4. Het college heeft zich voor het bestreden besluit voor een groot deel gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi), de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) en het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. In het besluit en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen wordt echter niet vermeld op welke bepalingen van de betreffende regelingen het college zich heeft gebaseerd. Hierdoor wordt niet duidelijk hoe de inrichting in de zin van het Bevi en de Revi moet worden gekwalificeerd en welke afstandseisen tot kwetsbare en eventueel geprojecteerd kwetsbare objecten in acht moeten worden genomen. De motivering van het besluit schiet in dit opzicht naar het oordeel van de voorzitter tekort.
2.5. Het college heeft zich voor de gedeeltelijke intrekking van de vergunning kennelijk gebaseerd op artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi.
2.5.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi en artikel 9, eerste lid, van de Revi en tabel 2 van bijlage 1 behorende bij de Revi, voor zover hier van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit de afstand vanaf het vulpunt van een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt tot een kwetsbaar object kleiner is dan 25 meter, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de afstand van 25 meter.
Het Bevi is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
2.5.2. Niet in geschil is dat de maximale doorzet in de milieuvergunning niet expliciet is gelimiteerd. Het college is ervan uitgegaan dat het gaat om een tankstation met een doorzet van LPG van minder dan 1.500 m3 per jaar. Kennelijk omdat de doorzet van LPG feitelijk gezien onder deze waarde zou liggen.
2.5.3. De Afdeling zal zo nodig een oordeel moeten geven over de vraag of het college er onder bovengenoemde omstandigheid van uit mocht gaan dat het gaat om een tankstation met een doorzet van LPG van minder dan 1.500 m3 per jaar. De voorzitter acht de onderhavige procedure niet geschikt om uit te maken of het college van deze doorzet mocht uitgaan of dat het uit had moeten gaan van de niet gelimiteerde doorzet in de vergunning. In verband hiermee staat niet op voorhand vast dat artikel 17, tweede lid, van het Bevi in deze zaak van toepassing is.
2.6. Nu artikel 17, tweede lid, van het Bevi de grondslag vormt voor het oordeel van het college dat ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 4 december 2007 tot intrekking van de bij besluit van 10 november 1998 verleende milieuvergunning, voor zover het betreft de exploitatie van een LPG station;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij Benzinex B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 646,86 (zegge: zeshonderdzesenveertig euro en zesentachtig cent); het dient door de gemeente Almelo aan Benzinex B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Almelo aan Benzinex B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008
446.