ECLI:NL:RVS:2008:BC7611

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800777/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake geluidhinder door recycling- en overslagbedrijf

Op 20 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] tegen het college van gedeputeerde staten van Utrecht, naar aanleiding van een besluit van 18 december 2007 waarbij een revisievergunning werd verleend voor een recycling- en overslagbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 19 december 2007 ter inzage gelegd. De verzoekers vreesden voor geluidhinder door de activiteiten van het bedrijf, vooral in de avond- en nachtperiode, en stelden dat de geluidgrenswaarden die door het college waren vastgesteld, niet nageleefd konden worden.

De voorzitter heeft de zaak op 10 maart 2008 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoekers als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat het college geluidgrenswaarden heeft gesteld die niet hoger zijn dan de maximaal aanvaardbare waarden volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de gestelde grenswaarden niet nageleefd konden worden, en dat er vooralsnog geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K. Brink, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200800777/2.
Datum uitspraak: 20 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een recycling- en overslagbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 19 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 maart 2008, waar [verzoekers], bijgestaan en vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. I.V.M. Damhuis, J. Jehee en H. van de Ven, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] vrezen voor geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting in de avond- en de nachtperiode. Zij betogen dat door uitbreiding van de activiteiten ten opzichte van de eerder vergunde situatie sprake is van een toename van deze hinder voor wat betreft het maximale geluidniveau. Volgens hen is onzeker of de in dit verband gestelde grenswaarden kunnen worden nageleefd.
2.2.1. In voorschrift 2.2.1 heeft het college geluidgrenswaarden gesteld voor het maximale geluidniveau.
2.2.2. Het college heeft voor de beoordeling van de geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. In paragraaf 3.2 van de Handreiking worden de waarden van 65 en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de avond- en nachtperiode aangemerkt als de maximaal aanvaardbaar te achten grenswaarden voor het maximale geluidniveau. Voor de bepaling van de feitelijke geluidbelasting heeft het college aangesloten bij het geluidrapport van BK Ruimte & Milieu B.V. van 25 juni 2007.
2.2.3. De in vergunningvoorschrift 2.2.1 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode zijn niet hoger dan op grond van de Handreiking ten hoogste aanvaardbaar wordt geacht. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze geluidgrenswaarden toereikend zijn om geluidhinder vanwege de inrichting in zoverre te voorkomen dan wel voldoende te beperken.
2.2.4. De vraag of de gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau kunnen worden nageleefd, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Eerst de Afdeling zal hier een oordeel over kunnen geven. Voorshands ziet de voorzitter evenwel geen reden om aan te nemen dat deze grenswaarden niet kunnen worden nageleefd, gezien de geluidrapporten van BK Ruimte&Milieu B.V. en de ter zitting door het college gegeven toelichting. Uit de Handreiking volgt dat de bijdrage van impulsachtig geluid voor de bepaling van het maximale geluidniveau niet van belang is.
2.2.5. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter het vooralsnog niet aannemelijk dat door het in werking zijn van de inrichting zodanige geluidhinder gedurende de avond- en de nachtperiode zal optreden dat onverwijlde spoed vergt dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopig voorziening wordt getroffen om de gestelde uitbreiding van de activiteiten gedurende de avond- en de nachtperiode ten opzichte van de eerder vergunde situatie te voorkomen.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Duursma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008
378.