ECLI:NL:RVS:2008:BC7607

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704590/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding aan Moonflower B.V. door de gemeente Amsterdam in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Moonflower had een schadevergoeding van € 49.348,00 aangevraagd, te vermeerderen met wettelijke rente en deskundigenkosten, als gevolg van schade die zij zou hebben geleden door de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat Moonflower niet verplicht was om een derde winkel in de westtunnel te exploiteren en dat de gevolgen van het openhouden van deze winkel voor rekening van Moonflower kwamen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van Moonflower ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogde Moonflower dat de rechtbank had miskend dat zij genoodzaakt was om de derde winkel te exploiteren als gevolg van een aanbod van NS Stations, en dat het verlies dat zij had geleden niet aan haar eigen keuzes kon worden toegerekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college een besluit had genomen dat niet steunde op een draagkrachtige motivering. De rechtbank had niet onderkend dat Moonflower door de vertraging bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn schade had geleden, en dat deze schade niet ten laste van haar kon blijven. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten aan Moonflower.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het afwijzen van verzoeken om schadevergoeding en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden waaronder een verzoeker handelt, vooral in situaties van overheidsoptreden.

Uitspraak

200704590/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3182 van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V. (hierna: Moonflower) een schadevergoeding van € 49.348,00 toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2003 en met de vergoeding voor de gemaakte deskundigenkosten van € 1.500,00 en te verminderen met het reeds betaalde voorschot van € 30.000,00.
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college het daartegen door Moonflower gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 24 mei 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Moonflower ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Moonflower bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Moonflower heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2008, waar Moonflower, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Booij, advocaat te Almere, vergezeld door I.C. Janzee, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld door mr. H.M. van Velsen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn (hierna: de Verordening) wordt onder aanleg van de Noord-Zuidlijn verstaan de bouw van de
Noord-Zuidlijn en de daarbij behorende werken of in direct verband daarmee staande besluiten, genomen door daartoe bevoegde bestuursorganen van de centrale stad gemeente Amsterdam.
Ingevolge die aanhef en onder h wordt onder nadeel verstaan schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn die is ontstaan door rechtmatig overheidsoptreden, niet zijnde planschade.
Ingevolge die aanhef en onder i wordt onder de Noord-Zuidlijn verstaan de aan te leggen metroverbinding tussen het Buikslotermeerplein en het station Zuid-WTC.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kent de gemeenteraad de verzoeker die als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voor zover het nadeel redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II, nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en voor zover de compensatie van dat nadeel niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kent de gemeenteraad, de adviescommissie gehoord, de verzoeker, wanneer deze daarom heeft verzocht, een bijdrage toe in de redelijkerwijs door hem gemaakte deskundigenkosten wanneer het redelijk is dat de verzoeker de deskundigen heeft ingeschakeld ten behoeve van zijn verzoek.
2.2. Vanaf 24 augustus 1995 exploiteert Moonflower op basis van een exploitatieovereenkomst met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS Stations B.V. (hierna: NS Stations) in de middentunnel en in de centrale hal van het spoorwegstation Amsterdam Centraal (hierna: het station) twee bloemenwinkels. Vanaf 23 juni 2000 exploiteert Moonflower op basis van een aanvullende exploitatieovereenkomst met NS Stations in de westtunnel van het station een derde winkel die in de periode van 25 januari 2002 tot 27 september 2002 om bedrijfseconomische redenen tijdelijk is gesloten. In verband met de werkzaamheden in het station is de winkel in de centrale hal op 10 november 2002 en de winkel in de middentunnel op 10 mei 2003 gesloten.
2.3. Aan het verzoek om nadeelcompensatie is ten grondslag gelegd dat Moonflower door de aanleg van de Noord-Zuidlijn in de periode van 23 juni 2000 tot 25 januari 2002 en in de periode van 27 september 2002 tot 10 november 2002 schade heeft geleden. Daartoe is aangevoerd, samengevat weergegeven, dat Moonflower ter compensatie voor de tijdelijke sluiting van haar winkel in de middentunnel van het station in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn de aanvullende exploitatieovereenkomst heeft gesloten met NS Stations ter zake van het verkooppunt in de te openen westtunnel. Deze overeenkomst heeft zij, naar zij stelt, gesloten ter beperking van de schade, die zij zou lijden ten gevolge van de tijdelijke sluiting van haar winkel in de middentunnel. Door aan de gemeente Amsterdam toe te rekenen vertraging bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn is de middentunnel langer dan volgens de planning opengebleven, terwijl de door NS Stations in de westtunnel gerealiseerde verkoopruimtes al werden verhuurd. Omdat Moonflower vanaf 23 juni 2000 op grond van de gesloten overeenkomsten drie winkels diende te exploiteren en de reizigers en passanten voorafgaand aan de sluiting van de middentunnel nauwelijks gebruik van de westtunnel hebben gemaakt, heeft de omzet van de derde winkel de kosten van deze winkel niet kunnen dekken en heeft Moonflower daardoor verlies geleden. Voorts is aangevoerd dat Moonflower, in verband met het opstellen van de aanvullende exploitatieovereenkomst, het addendum op deze overeenkomst en het verzoek om nadeelcompensatie, deskundigenkosten tot een bedrag van € 12.210,84 heeft gemaakt.
2.4. In het besluit van 10 mei 2006 heeft het college het standpunt ingenomen dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van schadevergoeding over de periode van 23 juni 2000 tot 10 november 2002, aangezien Moonflower op basis van de exploitatieovereenkomst met NS Stations niet verplicht was een winkel in de westtunnel te exploiteren, zodat de gevolgen van het openhouden van de derde winkel voor rekening en risico van Moonflower dienen te blijven. Verder heeft het college het standpunt ingenomen dat geen aanleiding bestaat de forfaitair toegekende bedragen voor de kosten van deskundige bijstand te verhogen, aangezien de procedure bij de Schadecommissie Noord-Zuidlijn tamelijk eenvoudig is en geen andere gegevens zijn gevraagd en verstrekt dan die normaal gesproken bij Moonflower of haar accountant aanwezig zijn.
2.5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het verlies als gevolg van het gelijktijdig openhouden van drie verkooppunten geen schade in de zin van de Verordening is, aangezien dat verlies mede tot een eigen keuze van Moonflower is te herleiden en niet in een zodanig oorzakelijk verband tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn staat dat het aan deze aanleg moet worden toegerekend. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door Moonflower verstrekte gegevens niet zo bijzonder zijn dat deze een vergoeding van kosten van een omvang, als door haar gesteld, rechtvaardigen.
2.6. Moonflower betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar een aanbod was gedaan door NS Stations in het kader van de tussen het Projectbureau Noord-Zuidlijn en NS Stations gesloten compensatieafspraken om een verkooppunt in de nieuwe westelijke tunnel te exploiteren als tijdelijke compensatie voor de sluiting van het verkooppunt in de middentunnel gedurende de werkzaamheden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn en dat zij genoodzaakt was dit aanbod te aanvaarden ter beperking van de schade die zij zou lijden ten gevolge van de sluiting van de middentunnel. Voorts heeft de rechtbank volgens Moonflower niet onderkend dat het bij de rechtbank bestreden besluit berust op een onjuiste uitleg van de tussen haar en NS Stations gesloten aanvullende exploitatieovereenkomst en dat zij, zolang de werkzaamheden aan de middentunnel ten gevolge van aan de gemeente toe te rekenen vertraging uitbleven, contractueel verplicht was alle verkooppunten, waarvoor zij een exploitatie- en aanvullende exploitatieovereenkomst had gesloten, open te houden. Dat zij het verliesgevende verkooppunt niet kon sluiten blijkt volgens Moonflower ook uit een door haar in geding gebrachte brief van NS Stations van 22 maart 2002 en uit het feit dat zij in verband hiermee een addendum op de exploitatieovereenkomsten heeft moeten sluiten. Dat de aanvullende exploitatieovereenkomst er mede toe strekt haar een exploitatierecht te verlenen ter zake van het verkooppunt in de westelijke tunnel in de eindsituatie na het gereed komen van de Noord-Zuidlijn maakt dit niet anders, aldus Moonflower, omdat zij in die situatie bij een tegenvallende exploitatieopbrengst gebruik kan maken van de in de aanvullende exploitatieovereenkomst opgenomen mogelijkheid om de overeenkomst voor een van de verkooppunten om bedrijfseconomische redenen op te zeggen. Opzegging van het verkooppunt in de westelijke tunnel, zoals haar in de brief van NS Stations van 22 maart 2002 is gesuggereerd, zou evenwel tot het verlies van de compensatiemogelijkheid voor de sluiting van de middentunnel hebben geleid en daarmee de schade hebben vergroot, aldus Moonflower.
2.6.1. Op grond van artikel 7.1, onder e, van de op 24 augustus 1995 door Moonflower met NS Stations gesloten exploitatieovereenkomst is Moonflower verplicht de door haar geëxploiteerde verkooppunten dagelijks open te stellen op door partijen in onderling overleg vast te stellen uren.
Op grond van artikel 1.3. van de aanvullende exploitatieovereenkomst zijn op het exploitatierecht de bepalingen uit de overeenkomst van 24 augustus 1995 van toepassing, tenzij hiervan uitdrukkelijk is afgeweken. In artikel 4 van de aanvullende exploitatieovereenkomst is een regeling gegeven voor de bouwperiode. In artikel 4.1 is onder meer bepaald dat door de aanleg van de
Noord-Zuidlijn de bestaande winkels van exploitant wellicht niet alle drie geëxploiteerd kunnen worden en in artikel 4.2 is bepaald dat er steeds minimaal twee winkels van exploitant open zullen zijn.
2.6.2. Uit het overzicht zoals opgenomen in de Compensatieafspraken commercie tijdelijk en definitief tussen Projectbureau Noord-Zuidlijn, RIB Projectencentrum en NS Stations kan worden afgeleid dat voor onder meer Moonflower verkoopruimte in de westtunnel is gerealiseerd als tijdelijke compensatie voor de werkzaamheden aan de middentunnel in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Dat Moonflower op het aanbod van NS Stations is ingegaan, dient dan ook te worden aangemerkt als het treffen van een in redelijkheid te verlangen schadebeperkende maatregel. Voorts is aannemelijk dat het bepaalde in artikel 4.2 van de aanvullende exploitatieovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat deze bepaling alleen ziet op de bouwperiode, zijnde de situatie waarin een van de drie bestaande verkooppunten ten gevolge van de werkzaamheden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn niet geëxploiteerd kan worden. Dit betekent voor de onderhavige situatie dat zolang alle verkooppunten feitelijk gezien geëxploiteerd konden worden, omdat ten gevolge van een aan de gemeente Amsterdam toe te rekenen vertraging nog niet met de aanleg van de
Noord-Zuidlijn was aangevangen, de situatie als geregeld in artikel 4 van de aanvullende exploitatieovereenkomst zich niet voordeed en Moonflower gehouden was tot dagelijkse openstelling van de drie verkooppunten. In dit licht is de door Moonflower overgelegde brief van NS Stations van 22 maart 2002 ook begrijpelijk, in welke brief Moonflower de mogelijkheid van artikel 1.1 van de aanvullende overeenkomst is voorgehouden tot het beëindigen van de huur van de ruimte in de westtunnel, indien zij daartoe bedrijfseconomisch aanleiding zou zien.
2.6.3. Uit het voorgaande volgt dat het door Moonflower sluiten van de aanvullende exploitatieovereenkomst met betrekking tot het verkooppunt in de westelijke tunnel moet worden aangemerkt als een schadebeperkende maatregel. Deze maatregel heeft, naar Moonflower heeft gesteld, in de periode waarop het schadeverzoek ziet, geleid tot een negatieve opbrengst als gevolg van een aan de gemeente Amsterdam toe te rekenen vertraging bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Een redelijke uitleg van artikel 1 van de Verordening brengt met zich dat onder nadeel, als bedoeld in deze bepaling, tevens schade als gevolg van vertraging bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn kan worden verstaan. Dat Moonflower de schade voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden in de middentunnel heeft geleden, brengt derhalve, anders dan het college ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, niet met zich dat van nadeel als bedoeld in artikel 1 van de Verordening geen sprake kan zijn. Gelet op hetgeen in 2.6.2 is overwogen over de uitleg van de aanvullende exploitatieovereenkomst en de brief van 22 maart 2002, behoort dit nadeel redelijkerwijze niet ten laste van Moonflower te blijven, omdat Moonflower, anders dan het college meent, niet de vrije keuze had drie in plaats van twee verkooppunten te exploiteren en zij door het derde verkooppunt in exploitatie te nemen niet een keuze heeft gemaakt waarvan de gevolgen voor haar rekening en risico komen. Over de periode waarop haar schadeverzoek ziet, heeft Moonflower de in artikel 4.2 van de aanvullende exploitatieovereenkomst geboden mogelijkheid niet kunnen inroepen en was zij gehouden het verliesgevende verkooppunt open te houden.
2.6.4. Door van een andere opvatting uit te gaan, heeft het college een besluit genomen dat niet steunt op een draagkrachtige motivering, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.7. Moonflower betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met een vergoeding tot een forfaitair bedrag van € 1.500,00 voor de gemaakte deskundigenkosten heeft mogen volstaan. Daartoe voert Moonflower aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij het verzoek om schadevergoeding uitvoerig heeft gemotiveerd en gedocumenteerd en op verzoek van de adviescommissie nog aanvullende gegevens heeft overgelegd.
2.7.1. Voor zover Moonflower aan het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten ten grondslag heeft gelegd dat zij in verband met het opstellen van de aanvullende exploitatieovereenkomst en het addendum op deze overeenkomst kosten heeft gemaakt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd deze kosten op de voet van artikel 7, eerste lid, van de Verordening te vergoeden. Volgens deze bepaling kan het college immers slechts een vergoeding toekennen voor kosten die ten behoeve van het verzoek om nadeelcompensatie zijn gemaakt. Overigens laat dat onverlet dat voor de kosten van het opstellen van de aanvullende exploitatieovereenkomst en het addendum op deze overeenkomst, voor zover deze redelijk zijn te achten, op de voet van artikel 2, eerste lid, van de Verordening een vergoeding kan worden toegekend.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college, wat betreft de deskundigenkosten die ten behoeve van dat verzoek zijn gemaakt, niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verhogen van de forfaitair toegekende bedragen voor het verlenen van bijstand bij het indienen van het verzoek, bij het verstrekken van gegevens op verzoek van de Schadecommissie Noord-Zuidlijn en bij het kenbaar maken van een zienswijze naar aanleiding van het conceptadvies van de commissie. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening niet de volledig gemaakte kosten, maar slechts een bijdrage daarin wordt toegekend, dat de regeling niet ingewikkeld is, dat een commissie van onafhankelijke deskundigen op het gebied van taxatie en schadebepaling is ingeschakeld en dat op verzoek van deze commissie slechts een urenspecificatie van de gestelde deskundigenkosten, een toelichting op de oude en nieuwe vennootschapsstructuur en relevante correspondentie met NS Stations zijn overgelegd.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 mei 2006 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2007 in zaak nr. 06/3182;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 mei 2006, kenmerk BZ.1.05.0519.001/DJZ;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moonflower B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 709,00 (zegge: zevenhonderdnegen euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008
452.