Datum uitspraak: 26 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2017 van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft een ambtenaar van Stadstoezicht van Amsterdam kennis gegeven van het op dezelfde dag meevoeren en opslaan van een op het Orlyplein te Amsterdam aan een object vastgemaakte groene fiets van het merk Batavus.
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2007, verzonden op 17 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Dooren, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
Ingevolge het derde lid geschiedt de bekendmaking aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
Ingevolge het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 5:29, eerste lid, van de Awb behoort tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 van Amsterdam (hierna: de APV) is het verboden touwen, kettingen, metalen draden of andere voorwerpen op, boven of over de weg te spannen dan wel deze voorwerpen, waaronder mede te verstaan fietsen, bromfietsen, aanhangwagens, kruiwagens en andere dergelijke kleine voertuigen, op of aan de weg vast te maken aan bomen, boombeschermers, straatkolken en rioolputten of aan lantaarnpalen, draden, zuilen of andere inrichtingen of installaties, bestemd voor de openbare dienst.
2.2. Vaststaat dat [appellant] zijn fiets op 19 april 2005 heeft vastgemaakt aan een hekwerk rondom een boom, een zogenoemde boombeschermer, op het Orlyplein voor station Sloterdijk. Daarmee heeft hij het voorschrift van artikel 8.1 van de APV overtreden. Het college was bevoegd hiertegen handhavend op te treden. Een ambtenaar van Stadstoezicht heeft op dezelfde dag het kabelslot doorgeknipt en de fiets van [appellant] meegevoerd en opgeslagen bij de Amsterdamse Fietsen Afhandel Centrale. [appellant] heeft de volgende dag aldaar zijn fiets opgehaald, waarbij hem het besluit van 19 april 2005 tot toepassing van bestuursdwang is uitgereikt.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In dit geval is niet gebleken van omstandigheden waaronder van handhavend optreden had moeten worden afgezien. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat onvoldoende zogenoemde fietsnietjes op het Orlyplein aanwezig zijn en dat stalling aan de achterzijde van het station in verband met de onveiligheid van dat gebied, geen optie is, maar heeft deze feiten, die door het college uitdrukkelijk zijn weersproken, niet aannemelijk gemaakt. In dit verband komt mede betekenis toe aan het door het college in het besluit op bezwaar ingenomen standpunt dat een grote aanwezigheid van fietsen dichtbij de ingang van het station kan worden verklaard uit het ervaringsfeit dat de gebruiker zijn fiets zo dicht mogelijk bij zijn plaats van bestemming wil stallen, maar dat dit de aanwezigheid van voldoende mogelijkheden tot stalling op redelijke loopafstand van het station onverlet laat.
2.4. [appellant] bestrijdt tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat het college kon afzien van het geven van een begunstigingstermijn, omdat de vereiste spoed zich daartegen verzette. Hoewel [appellant] stelt anders van de zijde van het college te hebben vernomen, heeft het college ter zitting medegedeeld dat ook los tegen boombeschermers geplaatste fietsen worden verwijderd en op het optreden tegen foutief geplaatste fietsen via waarschuwingsborden op het plein wordt gewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat in beide gevallen deze fietsen de doorgang van voetgangers alsmede schoonmaakwerkzaamheden verhinderen en uitnodigen tot het in nog grotere mate foutief plaatsen van fietsen en dat, gelet op het intensieve gebruik van het plein door fietsers en voetgangers, daartegen direct moet worden opgetreden. Dat de capaciteit aan menskracht en middelen ontbreekt om ten behoeve van de dagelijkse schoonmaakwerkzaamheden op het plein elke dag met handhavingsmaatregelen tegen foutief geplaatste fietsen op te treden, ontneemt, anders dan [appellant] betoogt, aan stelselmatig optreden op één dag per week niet het spoedeisend belang.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen slaagt evenmin. [appellant] heeft zich beroepen op de zaak […], waarin het bezwaar tegen een soortgelijk besluit tot verwijdering van een fiets gegrond is verklaard. Vast staat evenwel dat de desbetreffende fiets op een andere locatie, namelijk aan de brugleuning aan de zijkant van het Orlyplein, stond vastgeketend waar deze, anders dan in deze zaak, passanten en schoonmakers niet hinderde, zelfs als er meer fietsen zouden zijn bijgeplaatst.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Haverkamp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008