Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A], wonend te [woonplaats], [land], [verzoekster B], gevestigd te [plaats], en anderen,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/664 en 07/617 van de rechtbank Middelburg van 10 januari 2008 in het geding tussen:
[verzoeker A], [verzoekster B] en anderen, de stichting Stichting Huiskamerproject voor Drugsgebruikers, gevestigd te Vlissingen,
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Bij besluit van 19 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan door de stichting Stichting Huiskamerprojekt voor Drugsgebruikers (hierna: HKPD) van de panden Coosje Buskenstraat 93-99 te Vlissingen (hierna: de panden).
Bij besluit van 12 juni 2007, aan [verzoeker A] bekend gemaakt op 20 juni 2007, heeft het college het door [verzoeker A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en HKPD gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, binnen 18 maanden de drugshulpverlening onder te brengen in een ander pand waar dat planologisch geen beletselen met zich brengt en waarin of van waaruit geen verstoring van de openbare orde plaatsvindt.
Bij uitspraak van 10 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) de door [verzoeker A], [verzoekster B] en anderen (hierna: [verzoekers] en HKPD daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekers] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, het college, vertegenwoordigd door A. Bouziani-Akdim, ambtenaar in dienst van de gemeente, en HKPD, vertegenwoordigd door mr. J. Bogaard, advocaat te Middelburg, vergezeld door [locatiemanager] zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Hetgeen [verzoekers] naar voren hebben gebracht, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de door het college vastgestelde begunstigingstermijn onredelijk lang is. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen het algemene maatschappelijk belang bij de opvang van drugsverslaafden en het belang van HKPD bij het vinden van een geschikte locatie om de hulpverlening aan verslaafden ononderbroken te kunnen voortzetten. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het strijdige gebruik van de panden thans zodanige overlast veroorzaakt dat het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende de inkorting van de begunstigingstermijn, noodzakelijk is. Evenmin is aannemelijk geworden dat de omstandigheid dat voor het belendende appartement in eigendom bij [verzoeker A] geen huurder wordt gevonden, zijn directe oorzaak vindt in het gebruik van de panden door HKPD, zodat ook in zoverre geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008