ECLI:NL:RVS:2008:BC7168

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800060/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van nationaliteitsverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling, afkomstig uit Sierra Leone, had op 10 mei 2006 een aanvraag ingediend die door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 16 oktober 2006 werd afgewezen. De vreemdeling stelde dat zij een verklaring van de Sierra Leoonse ambassade te Brussel had ontvangen, waarin stond dat zij Sierra Leoons staatsburger is. Dit document diende zij in als nieuw feit om aan te tonen dat zij uit Sierra Leone afkomstig is, in tegenstelling tot de conclusie van de minister in een eerder besluit van 22 oktober 2002.

De rechtbank 's-Gravenhage had in een eerdere uitspraak op 3 december 2007 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank niet had onderkend dat de verklaring van de ambassade niet kon afdoen aan het eerdere besluit van de minister. De verklaring had enkel betrekking op de nationaliteit en weerlegde niet de conclusie van de taalanalyse die de vreemdeling als ongeloofwaardig had bestempeld. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank de verklaring ten onrechte als nieuw feit had aangemerkt.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling had geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigden. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 12 maart 2008.

Uitspraak

200800060/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/55635 van de rechtbank 's Gravenhage van 3 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2007, verzonden op 6 december 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing kan afdoen.
2.1.3. Bij besluit van 22 oktober 2002 is een eerdere aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. In dat besluit heeft de minister zich onder verwijzing naar het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag op het standpunt gesteld dat, gelet op de conclusie van de taalanalyse van 24 mei 2002 dat de vreemdeling, anders dan zij heeft gesteld, eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, zij haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat ook haar asielrelaas ongeloofwaardig is. Bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 12 januari 2005 is het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 22 oktober 2002 in rechte onaantastbaar is geworden. Op 10 mei 2006 heeft de vreemdeling de bij besluit van 16 oktober 2006 afgewezen aanvraag ingediend.
2.1.4. De Sierra Leoonse ambassade te Brussel heeft op 3 maart 2006 een op naam van de vreemdeling gestelde verklaring afgegeven, waarin is vermeld dat zij Sierra Leoons staatsburger is. De vreemdeling heeft dit document blijkens het rapport van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden aan de aanvraag van 10 mei 2006 ten grondslag gelegd om aan te tonen dat zij, anders dan de minister in het besluit van 22 oktober 2002 heeft aangenomen, uit Sierra Leone afkomstig is.
2.1.5. De rechtbank heeft niet onderkend dat op voorhand is uitgesloten dat voormelde verklaring kan afdoen aan het besluit van 22 oktober 2002. Deze verklaring heeft alleen betrekking op de nationaliteit van de vreemdeling en kan daarom niet dienen ter weerlegging van de conclusie van de taalanalyse van 24 mei 2002 inzake haar herkomst en het mede daarop gebaseerde standpunt van de minister dat haar asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft de verklaring van de Sierra Leoonse ambassade te Brussel dan ook ten onrechte aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de grieven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.3. De door de vreemdeling bij haar aanvraag van 10 mei 2006 overgelegde persoonlijke verklaring en de brief van de vriend van de vreemdeling, de heer P.J. Rutgers, zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, reeds omdat deze ongedateerd zijn en niet afkomstig uit objectieve bron. Voorts heeft de vreemdeling bij de aanvraag brieven van Amnesty International van 15 januari 2004 en 2 september 2004 en bij de zienswijze een medische verklaring van de huisarts E.K. Fogelberg van 25 juli 2006 overgelegd. Nu met deze documenten de gestelde herkomst van de vreemdeling niet wordt aangetoond, is op voorhand uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan het besluit van 22 oktober 2002, zodat deze reeds daarom evenmin kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.4. Nu de vreemdeling aan haar aanvraag van 10 mei 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, ten grondslag heeft gelegd, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2006 ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 december 2007 in zaak nr. 06/55635;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008
434-555.
Verzonden: 12 maart 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak