ECLI:NL:RVS:2008:BC7130

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800576/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de rekenwijze van overbrengingstijd

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 30 december 2007 om 21.30 uur is aangehouden. De vreemdeling werd na aanhouding door een hulpofficier van justitie naar Schiphol Oost gebracht om daar de nacht door te brengen, vanwege drukte op de plaats van verhoor. De Raad van State oordeelt dat het opsluiten in een cel voor de nacht niet kan worden gerekend tot het overbrengen van de vreemdeling, omdat dit niet het gevolg was van het vervoer zelf, maar van de omstandigheden ter plaatse. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling ten onrechte 11,5 uur in vreemdelingenbewaring was gehouden, waarbij de nachtelijke uren niet meegeteld mochten worden. De staatssecretaris van Justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de situatie anders zou zijn geweest als de vreemdeling eerst naar een plaats bestemd voor verhoor was overgebracht en daar vervolgens was ingesloten. De Raad van State veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 322,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 10 maart 2008.

Uitspraak

200800576/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/410 van de rechtbank 's Gravenhage van 15 januari 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank, door te overwegen dat het overbrengen van de vreemdeling 11,5 uur in beslag heeft genomen en dat het opsluiten in een cel voor de nachtelijke uren niet kan worden gerekend tot het overbrengen van de vreemdeling, heeft miskend dat hij heeft gemotiveerd dat de duur van de insluiting van de vreemdeling tijdens de nachtrust is meegeteld bij de totale duur van de overbrenging.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) mag, indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
Ingevolge het derde lid mag, indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze hier te lande geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 31 december 2004 in zaak nr. 200408762/1 (JV 2005/96) kan, gelet op alle omstandigheden die, naar valt aan te nemen, bij het vervoer een rol kunnen spelen, een totale duur van de overbrenging, inclusief eventuele wachttijd, van een vreemdeling van maximaal 10 uur als redelijk worden aangemerkt, waarbinnen de staatssecretaris niet nader hoeft te motiveren, wat de duur van de overbrenging heeft veroorzaakt.
2.1.3. Uit het op ambtseed opgemaakte en getekende proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding van 31 december 2007 blijkt het volgende.
De vreemdeling is op 30 december 2007 om 21.30 uur na aanhouding ter zake overtreding van een strafbaar feit door een hulpofficier van justitie heengezonden. Door de drukte op 30 december 2007 op de plaats van verhoor is de vreemdeling direct naar Schiphol Oost gebracht om daar de nachtelijke uren door te brengen. Hierna is hij overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor te Schiphol. De vreemdeling kwam daar op 31 december 2007 om 9.00 uur aan en werd daar opgehouden.
2.1.4. Uit deze weergave van omstandigheden blijkt dat het onderbrengen voor de nacht in dit geval geen omstandigheid is geweest die bij het vervoer een rol speelde, maar is veroorzaakt door de drukte op de plaats bestemd voor verhoor. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het opsluiten in een cel niet kan worden gerekend tot het overbrengen van de vreemdeling. Ook heeft zij terecht overwogen dat de situatie anders zou zijn geweest indien de vreemdeling eerst zou zijn overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en vervolgens na ophouding aldaar zou zijn ingesloten, maar dat in dit geval voorafgaande aan de insluiting voor de nacht geen ophouding heeft plaatsgevonden. De grief faalt in zoverre.
2.2. Hetgeen voor het overige in de grief naar voren is gebracht, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2008
395.
Verzonden: 10 maart 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak