Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Mill en St. Hubert (hierna: de raad) bij besluit van 14 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Boszicht Recreatie".
Tegen dit besluit heeft [appellant] (hierna: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2007, beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door
L.P.E.M. Steenbergen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door C.C. Oomens, ambtenaar van de gemeente, en [eigenaar] van het recreatiebedrijf aan de [locatie].
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan maakt een uitbreiding van een recreatiebedrijf aan de [locatie] mogelijk. Op het recreatiebedrijf zijn thans twee veldjes met totaal 16 kampeerplaatsen aanwezig, alsmede een speelveld voor kinderen.
Met het plan wordt beoogd de uitbreiding mogelijk te maken naar 75 toeristische standplaatsen, 20 standplaatsen voor stacaravans/chalets en een groepsaccomodatie voor ongeveer 50 personen.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitbreiding van het recreatiebedrijf. Voorts vreest hij voor verkeersoverlast en voor verkeersonveilige situaties. Hij wijst daarbij op het karakter van de [locatie], alsmede op het ontbreken van voldoende straatverlichting. Bovendien creëert een gebrek aan straatverlichting een gevoel van maatschappelijke onveiligheid, aldus [appellant].
Tevens stelt hij dat tengevolge van de uitbreiding het natuurgebied "De molenheide" zal worden aangetast, aangezien meer wandelaars en fietsers het natuurgebied zullen betreden en het gebied zullen vervuilen.
Ook vreest hij voor aantasting van zijn privacy en voor aantasting van zijn woongenot door wandelende en fietsende vakantiegangers.
Voorts betoogt hij dat ten gevolge van de uitbreiding van de camping zijn woning in waarde zal dalen.
2.4. De plantoelichting vermeldt dat de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding is onderzocht. Volgens de resultaten van dit onderzoek zullen de uitbreidingsplannen van het recreatiebedrijf slechts tot een lichte toename van de intensiteiten leiden, ongeveer 145 motorvoertuigbewegingen per dag, uitgaande van een volledige bezetting. Door de goede bereikbaarheid van het recreatiebedrijf vanuit verschillende richtingen zal de toename van het verkeer verdeeld worden over de richting Mill en de richting Wilbertoord. Uitgaande van gemiddeld 145 motorvoertuigbewegingen extra per dag betekent dit voor elke richting circa 70 motorvoertuigen extra. Gelet op deze verwachte toename van de verkeersintensiteiten heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van het recreatiebedrijf niet tot ernstige verkeersoverlast zal leiden.
Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding van het plan zal leiden tot meer verkeersonveilige dan wel maatschappelijk onveilige situaties. Daarbij merkt de Afdeling op dat van de zijde van het college is toegezegd dat, alhoewel in het buitengebied terughoudend wordt omgegaan met verlichting, indien dit nodig is voor de verkeersveiligheid straatverlichting zal worden aangebracht.
Voor zover [appellant] vreest dat bezoekers van de camping afval en dergelijke achterlaten in het natuurgebied "De molenheide", overweegt de Afdeling als volgt. Mede gelet op de voorgenomen inspanningen van de eigenaar van de camping heeft de Afdeling niet de overtuiging dat hieraan zo'n zwaarwegend gewicht toekomt dat verweerder om deze reden goedkeuring aan het plan diende te onthouden. Overigens streeft de eigenaar van het recreatiebedrijf naar een vorm van samenwerking met de Vereniging Natuurmonumenten welke de eigenaar is van de naastgelegen bossen en beheerder van een aantal gemeentelijke terreinen. Bij brief van 11 april 2005 heeft de Vereniging Natuurmonumenten aangegeven dat een toename van natuurgerichte recreatie zoals wandelen en fietsen voor het natuurgebied niet bezwaarlijk is.
2.5. Het plan maakt de uitbreiding van het recreatiebedrijf mogelijk op een afstand van ongeveer 60 meter ten noordwesten van de woning van [appellant]. Aan de gronden van het recreatiebedrijf die het meest dichtbij de gronden van [appellant] liggen is de bestemming "Verblijfsrecreatie" met de deelbestemming "Groenvoorzieningen" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid A, onder 4, van de planvoorschriften zijn deze gronden nader bestemd voor de functie visuele afscherming van het plangebied, alsmede voor behoud en bescherming van de aanwezige natuurlijke waarden als wezenlijke kwaliteit van de camping.
Voorts is ter voorkoming van overlast door de eigenaar van het recreatiebedrijf een kampeerreglement opgesteld. In dat reglement is een rustperiode opgenomen tussen 22.00 en 7.00 uur. Gezien de genoemde afstand, ruimtelijke scheiding en mede gezien het kampeerreglement heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van het recreatiebedrijf niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor [appellant]. Voor zover appellant bezwaar heeft tegen de eventueel op het kampeerterrein aan te brengen verlichting, is niet aannemelijk geworden dat deze verlichting tot onaanvaardbare hinder zal leiden. Gezien de in het plan voorziene groenstrook heeft het college de wijziging van het uitzicht eveneens niet onaanvaardbaar kunnen achten. Tevens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zijn privacy onevenredig zal worden aangetast door langslopende fietsers en wandelaars.
Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de door [appellant] gestelde mogelijke waardevermindering van zijn woning door de wijziging van de bestemming zodanig zal zijn dat het college hieraan in redelijkheid doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008