Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Porkland B.V., gevestigd te Sint Philipsland,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1326 van de rechtbank Middelburg van 13 juli 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 19 september 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) Porkland B.V. (hierna: Porkland) een boete opgelegd van € 16.000 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 6 november 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door Porkland gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door Porkland ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Porkland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2007, waar Porkland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. Uit het op ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 3 augustus 2006 blijkt dat [vreemdelingen], beiden van Poolse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen), op 8 maart 2006 aan de [locatie] te [plaats] arbeid hebben verricht, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven.
2.3. Porkland betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij is aan te merken als werkgever in de zin van de Wav. Daartoe voert zij aan dat de vreemdelingen voor haar geen arbeid hebben verricht. Ter zitting heeft zij toegelicht dat de in het boeterapport beschreven activiteiten van de vreemdelingen, daargelaten hoe die zijn te kwalificeren, zijn verricht voor Porkland Handel B.V. en heeft zij gewezen op de aan laatstgenoemde vennootschap gerichte facturen van de vreemdelingen.
2.3.1. De stelling van de minister dat dit betoog voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht mist feitelijke grondslag. Porkland heeft reeds in de zienswijze van 11 september 2006 gesteld dat de vreemdelingen niet voor haar hebben gewerkt en de overtreding niet heeft plaatsgevonden. In het bezwaarschrift van 22 september 2006 is aangevoerd dat Porkland de overtreding niet kan hebben begaan, omdat reeds jaren geen bedrijfsactiviteiten meer door Porkland worden verricht. Voorts heeft Porkland in het beroepschrift van 11 december 2006 betoogd dat de vreemdelingen geen arbeid voor haar hebben verricht en dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav.
2.3.2. Blijkens de memorie van toelichting bij de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
De staatssecretaris heeft zich, samengevat weergegeven, in het besluit van 6 november 2006 op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen arbeid voor Porkland hebben verricht, omdat [bestuurder], die ten tijde van belang bestuurder van Porkland was, dit tegenover de inspecteurs van de Arbeidsinspectie heeft bevestigd en de werkzaamheden in het bedrijfspand van Porkland zijn uitgevoerd. De rechtbank is de staatssecretaris in voormeld standpunt gevolgd.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is Porkland gevestigd aan de [locatie sub 2] te [plaats]. Voorts blijkt niet uit het dossier dat het perceel aan de [locatie] te [plaats] Porkland in eigendom toebehoort, zij dit huurt, dan wel daarover anderszins voor bedrijfsuitoefening kan beschikken. Voor het standpunt dat de arbeid in het bedrijfspand van Porkland is verricht, bieden de stukken in het dossier derhalve geen grond. Evenmin blijkt uit de verklaring van [bestuurder] dat Porkland werkgever van de vreemdelingen in de zin van de Wav was. Weliswaar heeft hij verklaard dat de vreemdelingen voor hem werkzaamheden hebben uitgevoerd, maar niet dat deze in opdracht of ten dienste van Porkland zijn verricht. Tevens heeft hij verklaard bestuurder van Porkland Handel B.V. te zijn.
De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt dat Porkland de vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren, het besluit van 6 november 2006 wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en binnen na te noemen termijn.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 juli 2007 in zaak nr. 06/1326;
III. verklaart het door Porkland B.V. bij die rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 november 2006 kenmerk AI/JZ/2006/80432/BOB;
V. draagt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het door Porkland B.V. gemaakte bezwaar te nemen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
VI. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij Porkland B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan Porkland B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan Porkland B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008