ECLI:NL:RVS:2008:BC7108

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lichte bouwvergunning voor dakkapel in Groningen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen op 9 februari 2005 een lichte bouwvergunning geweigerd aan [appellant] voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 8 juli 2005 ongegrond. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 21 mei 2007 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 19 maart 2008 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bouwplan van [appellant] niet voldeed aan de sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningplichtige bouwwerken, zoals vastgesteld in de Welstandsnota Gemeente Groningen. De criteria vereisen dat de breedte van de dakkapel maximaal 30% van de breedte van het dakvlak is en dat de hoogte niet meer dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak bedraagt. De Afdeling oordeelde dat de tekst van deze criteria niet voor meerdere uitleg vatbaar is en dat [appellant] niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan de bijgevoegde foto's van dakkapellen.

Daarnaast werd het betoog van [appellant] dat het college de gevraagde vergunning ten onrechte had geweigerd, verworpen. De Afdeling stelde vast dat het college het welstandsadvies van de welstandscommissie in dit geval terecht als doorslaggevend had aangemerkt. Het college was niet gebonden aan het welstandsadvies, maar mocht dit wel als leidraad gebruiken. De Afdeling concludeerde dat er geen gebreken waren in het advies van de welstandscommissie die het college zouden hebben moeten weerhouden om dit advies te volgen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200704185/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/35 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 mei 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning [locatie] te Groningen.
Bij besluit van 8 juli 2005 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nadere stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar appellant, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Groot, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning van [appellant].
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 44, derde lid, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de lichte bouwvergunning.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 12a, derde lid, zijn de criteria, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken. De criteria kunnen verschillen naar gelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
Ingevolge artikel 12a, vierde lid, kunnen ter bevordering van de eenheid in welstandsnota's bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent categorieën van bouwwerken als bedoeld in het derde lid en de daarop toe te passen criteria.
Ingevolge artikel 7 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) beschrijven criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de wet ten aanzien van het bouwen, bedoeld in artikel 4, de welstand uitputtend en hebben uitsluitend betrekking op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aan het door de gemeenteraad ter zake van licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken vastgestelde welstandsbeleid niet het vertrouwen kon ontlenen dat hem voor zijn bouwplan een lichte bouwvergunning zou worden verleend.
2.3.1. De gemeenteraad heeft op 10 juni 2004 de Welstandsnota Gemeente Groningen, inhoudende de beleidsregels als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, vastgesteld. Deze nota is met ingang van 1 juli 2004 in werking getreden. De nota omvat zogenoemde sneltoetscriteria voor licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zoals dakkapellen aan de voorkant van een gebouw. Vast staat dat het bouwplan niet voldoet aan de sneltoetscriteria, dat de breedte van een dakkapel maximaal 30% van de breedte van het dakvlak dient te zijn met een maximum van 2.00 m gemeten tussen het midden van de woningscheidende bouwmuren en dat de hoogte maximaal 50% dient te zijn van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.30 m gemeten vanaf de voet dakkapel tot de bovenzijde boeiboord of daktrim. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de tekst van deze sneltoetscriteria niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat - anders dan [appellant] heeft aangevoerd - met de bij dit onderdeel van de welstandsnota afgedrukte foto's van dakkapellen niet het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat voor zijn bouwplan een lichte bouwvergunning zou worden verleend.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het college de gevraagde lichte bouwvergunning diende te weigeren op de grond dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Hij voert in dat verband aan dat het negatieve advies van de Commissie voor de Welstandszorg van de gemeente Groningen (hierna: de welstandscommissie) zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan de weigering om lichte bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak no.
200506325/1, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie.
Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Daarvan is in dit geval geen sprake nu de welstandscommissie desgevraagd de adviezen van 8 februari 2005 en 23 maart 2005 nader heeft toegelicht bij brief van 26 april 2005 en daaruit, in onderling verband gelezen, naar voren komt dat de welstandscommissie in dit geval aan de sneltoetscriteria wenst vast te houden aangezien de dakkapel de eerste dakkapel is in het overigens nog gave dakvlak van het blok woningen ter plaatse en de dakkapel in architectonisch opzicht geen meerwaarde heeft. De door de welstandcommissie genoemde uitzonderingssituatie dat een te grote dakkapel kan worden toegestaan omdat op het dakvlak al een vergelijkbare dakkapel van niet ouder dan drie jaar aanwezig is, doet zich niet voor.
Nu door appellant geen deskundig tegenadvies is overgelegd, mocht het college, ter verwerping van de bezwaren van appellant ten aanzien van de redelijke eisen van welstand, dan ook volstaan met een verwijzing naar het welstandsadvies van de welstandscommissie.
2.5. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidbeginsel niet opgaat, faalt eveneens. Ter zitting bij de rechtbank is van de zijde van het college verklaard en door [appellant] niet weersproken, dat geen van de gevallen die [appellant] in de bezwaarfase heeft genoemd gelijk is aan de door hem gewenste dakkapel, omdat de genoemde dakkapellen zijn gebouwd voordat de welstandsnota in juni 2004 is vastgesteld.
[appellant] heeft ter zitting nog een geval genoemd, waarvan hij stelt dat het gelijk is aan zijn bouwplan. Aangezien dit geval eerst ter zitting is genoemd, de vertegenwoordiger van het college te kennen heeft gegeven daarop niet genoegzaam te kunnen reageren en niet is gebleken dat [appellant] dit geval niet eerder naar voren had kunnen brengen, komt de Afdeling aan de behandeling ervan niet toe.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008
47.