ECLI:NL:RVS:2008:BC7091

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704164/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor reclamemast door college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Spectate B.V." tegen de afwijzing van hun verzoek om vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een reclamemast met lichtreclame op een perceel aan de Rijnlanderweg in Nieuw-Vennep. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer had op 16 mei 2006 het verzoek van Spectate afgewezen, waarna het college op 20 november 2007 het bezwaar van Spectate ongegrond verklaarde. De rechtbank Haarlem had op 11 mei 2007 het beroep van Spectate tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad van State oordeelde dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan "Hoofddorp A4-zone West", dat het oprichten van reclamemasten op een afstand van ten minste 100 meter van de snelweg A4 toestaat. Spectate betoogde dat het beleid van het college om geen afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, onredelijk was, maar de Raad van State oordeelde dat het college terecht aan het bestemmingsplan vasthield, aangezien dit recent was vastgesteld en er geen aanleiding was om de uitgangspunten van het bestemmingsplan te herzien.

Daarnaast werd het argument van Spectate dat het college de beleidsvrijheid had om voorwaarden te stellen aan de vergunning, verworpen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om in te gaan op het aanbod van Spectate om de plaatsing van de reclamemast onder voorwaarden toe te staan. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien Spectate niet tijdig een verzoek om vergoeding van kosten had ingediend. Het hoger beroep van Spectate werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200704164/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Spectate B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-12409 van de rechtbank Haarlem van 11 mei 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Spectate B.V." (hierna: Spectate) om vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een mast met lichtreclame op het perceel Rijnlanderweg ter hoogte van 1090 (nabij A4/Bennebroekerweg) te Nieuw-Vennep afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college het door Spectate daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 22 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Spectate heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk en J. Metselaar, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een reclamemast op een locatie op 60 m vanuit het hart van de snelweg A4. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofddorp A4-zone West" staat - voor zover thans van belang - het oprichten van ten hoogste twee reclamemasten toe op tenminste 100 m vanuit het hart van de A4. Het bouwplan voldoet daar niet aan.
2.2. Spectate betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beleid van het college om in beginsel geen afwijkingen toe te staan van het bestemmingsplan, in aanmerking genomen dat dit bestemmingsplan recent is vastgesteld, niet kennelijk onredelijk is. Volgens Spectate dient ongeacht het tijdsverloop sedert de inwerkingtreding van het bestemmingsplan te worden bezien of de keuze die in het bestemmingsplan is neergelegd kan worden gehandhaafd. In dit geval had, gelet op haar bedrijfsbelang, het belang van de gebruikers van de reclamemast en het algemeen belang vrijstelling van het bestemmingsplan moeten worden verleend, aldus Spectate.
2.2.1. De rechtbank heeft het beleid van het college, welk beleid berust op de overweging dat in het bestemmingsplan de gronden binnen een afstand van 100 m tot het hart van de snelweg A4 zijn gereserveerd voor de aanleg van maximaal drie parallelle rijstroken, terecht niet onredelijk geacht. De rechtbank heeft daarbij van betekenis mogen achten dat het bestemmingsplan recent van kracht is geworden - het is op 1 juli 2004 door de gemeenteraad vastgesteld en op 22 februari 2005 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland - en dat het college daarom aan die reservering wenst vast te houden. Dat het bestemmingsplan op dit punt niet meer actueel zou zijn, is niet gebleken. Anders dan Spectate beoogt, behoefde het college niet in het kader van het in geding zijnde bouwplan na te gaan of de in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunten in ruimtelijk opzicht juist zijn. Een dergelijke beoordeling zou neerkomen op herziening van het bestemmingsplan, waartoe uitsluitend de gemeenteraad bevoegd is.
In de door Spectate genoemde belangen behoefde de rechtbank evenmin aanleiding te zien voor het oordeel dat het college vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. Daarbij is van betekenis dat het bestemmingsplan het oprichten van een reclamemast - zij het op grotere afstand van de snelweg dan Spectate wenst - mogelijk maakt. Dat Spectate van mening is dat een mast op die plaats een grotere inbreuk op het landschap maakt dan een mast op de door haar beoogde locatie is niet relevant, evenmin als het argument dat die plaats na verbreding van de snelweg alsnog op ongeveer 60 m van het hart van de weg komt te liggen. De keuze voor die plaats is al door de planwetgever gemaakt.
Het betoog faalt.
2.3. Spectate betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de beleidsvrijheid heeft om voorbij te gaan aan haar aanbod om bij wijze van aan de vrijstelling te verbinden voorschriften dan wel in een privaatrechtelijke overeenkomst de verwijdering van de reclamemast zeker te stellen voor het moment waarop de gronden beschikbaar moeten zijn voor de verbreding van de snelweg.
2.3.1. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college de beleidsvrijheid toekomt om al dan niet te besluiten op de door Spectate voorgestelde wijze toe te staan dat de lichtmast op de gewenste locatie wordt geplaatst. Daarbij heeft de rechtbank terecht het argument van precedentwerking van betekenis mogen achten. Dat in dit geval van precedentwerking geen sprake kan zijn, aangezien
- zoals Spectate heeft gesteld - het bestemmingsplan slechts twee reclamemasten toestaat, valt niet in te zien. Die werking kan bij een volgend verzoek om bouwvergunning voor een reclamemast of de vervanging daarvan een rol spelen.
2.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat het besluit op bezwaar met de verwijzing naar het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriftencommissie voldoende is gemotiveerd. Dat de rechtbank, zoals Spectate aanvoert, had moeten onderkennen dat dit advies daarvoor onvoldoende basis vormt omdat dit uitsluitend het bedrijfsbelang van Spectate in aanmerking heeft genomen en voorbij is gegaan aan de ruimtelijke onderbouwing die zij ten behoeve van haar bouwplan heeft verstrekt, valt niet in te zien. Het advies vermeldt dat in de argumenten van Spectate geen aanleiding is gevonden om af te wijken van het beleid om vast te houden aan het recente bestemmingsplan en voldoet aan de motiveringseisen.
2.5. Spectate betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat. Zij stelt dat daarvoor wel aanleiding bestaat, omdat het college haar bouwaanvraag onredelijk traag heeft behandeld.
2.5.1. Niet is gebleken dat Spectate vóór dat het besluit op bezwaar is genomen, zoals artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorschrijft, bij het college het verzoek heeft gedaan om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. De rechtbank kan dan ook niet worden verweten dat zij voor het vergoeden van de kosten die in dat verband zijn gemaakt geen aanleiding heeft gezien.
Nu de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat het bestreden besluit op bezwaar niet voor vernietiging in aanmerking komt, heeft de rechtbank zich voorts, gelet op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op het standpunt kunnen stellen dat voor vergoeding van de kosten die Spectate heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep geen aanleiding bestaat. Voor zover Spectate op de voet van artikel 8:73 van de Awb vergoeding van schade wenst die zij stelt te hebben geleden door vertraging in de besluitvorming heeft zij, hoewel dat artikel dat vereist, een zodanig verzoek niet bij de rechtbank ingediend. De rechtbank kon daarop dan ook geen beslissing nemen. Overigens zou een zodanig verzoek niet tot het door Spectate gewenste resultaat hebben kunnen leiden, aangezien de rechtbank tot het toekennen van schadevergoeding uitsluitend bevoegd is bij gegrondverklaring van het beroep.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008
47.