Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6860 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 juli 2007 in het geding tussen:
[appellant], alsmede [wederpartij], wonend te [woonplaats]
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
Bij besluit van 5 april 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om het verkrijgen van een hogere vergoeding voor verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2007, verzonden op 19 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2007.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellant]. Dat is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr).
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Bvr wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Bvr, voor zover thans van belang, worden, aan andere strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, in afwijking van artikel 14, zes punten toegekend.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, zijn onder andere strafzaken als bedoeld in het eerste lid, begrepen de strafzaken betreffende herziening.
2.2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de berekening van de forfaitaire vergoeding voor de door hem behandelde strafzaak, een revisieverzoek bij de Hoge Raad, niet gebaseerd moet zijn op zes, maar op acht punten, zoals op de toevoeging stond vermeld. Afgaand op de toevoeging heeft hij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van het Bvr, pas na overschrijding van de tijdsbesteding van 24 uur een verzoek ingediend voor vergoeding van extra uren. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de raad echter, met toepassing van artikel 15, eerste en tweede lid, van het Bvr, aan hem voor alle werkzaamheden tot de indiening van het verzoek de forfaitaire vergoeding voor 18 uur toegekend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het op zijn weg had gelegen om nadere informatie bij de raad in te winnen teneinde tijdig extra uren te kunnen aanvragen. Hij stelt zich op het standpunt dat een rechtsbijstandverlener er op moet kunnen vertrouwen dat de raad juiste informatie verstrekt en zorgvuldig zijn besluiten neemt.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit artikel 15, tweede lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, van het Bvr duidelijk volgt dat in een zaak als de onderhavige de vergoeding wordt berekend op basis van zes punten. De omstandigheid dat op de toevoeging van 19 januari 2006 een aantal van acht punten stond vermeld en dat [appellant] bij zijn verzoek om vergoeding van extra uren daarop is afgegaan, maakt niet dat het de raad vrijstaat om buiten het wettelijke vergoedingenstelsel van het Bvr om een hogere forfaitaire vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, mede gezien het feit dat de vergoeding van de twee eerder door [appellant] behandelde revisieverzoeken op precies dezelfde wijze is verlopen, hij er niet van uit mocht gaan dat in dit geval de forfaitaire vergoeding op basis van het op de toevoeging vermelde aantal punten zou worden vastgesteld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Haverkamp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008