ECLI:NL:RVS:2008:BC6624

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706743/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ongewenstverklaring en verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ongewenstverklaring van een vreemdeling en de weigering van de staatssecretaris van Justitie om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling was op 12 juli 2005 ongewenst verklaard op basis van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze ongewenstverklaring, die inmiddels in rechte onaantastbaar was geworden. De staatssecretaris had op 29 augustus 2006 het bezwaar van de vreemdeling tegen de ambtshalve weigering van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank had in haar uitspraak van 16 augustus 2007 geoordeeld dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar, omdat dit mogelijk zou leiden tot de toekenning van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. De staatssecretaris was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar, aangezien de ongewenstverklaring voortduurde en de vreemdeling daardoor geen rechtmatig verblijf kon hebben. De Raad van State benadrukte dat de vreemdeling zijn grieven over de verblijfsvergunning in de procedure van de ongewenstverklaring had kunnen aanvoeren.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

200706743/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/42486 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 16 augustus 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, geweigerd [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 augustus 2007, verzonden op 23 augustus 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 september 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 12 juli 2005 is de vreemdeling krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ongewenst verklaard. Hiertegen heeft de vreemdeling geen rechtsmiddelen ingesteld.
2.2. De staatssecretaris betoogt in de grieven 1 tot en met 4, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling, ondanks het voortduren van zijn ongewenstverklaring, belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'tijdsverloop in de asielprocedure'. De rechtbank heeft hiermee miskend dat volgens vaste jurisprudentie het oordeel omtrent de rechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling aan de orde kon worden gesteld in het kader van de ongewenstverklaring, aldus de staatssecretaris.
2.3. In de aangevallen uitspraak is, samengevat weergegeven, overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar, nu hiermee kan worden bereikt dat de gevraagde verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt verleend over de periode tot aan de ongewenstverklaring. Het belang daarvan voor de vreemdeling is volgens de rechtbank ook daarin gelegen dat als gevolg van een eventuele verblijfsaanspraak de ongewenstverklaring mogelijk anders dient te worden beoordeeld en aanleiding bestaat om opheffing daarvan te verzoeken. Voorts overweegt de rechtbank dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de vreemdeling zijn grieven ten aanzien van de weigering van de gevraagde verblijfsvergunning over de periode voor de ongewenstverklaring, kan inbrengen in een eventueel te voeren procedure tot opheffing van de ongewenstverklaring. Nu de ongewenstverklaring van de vreemdeling in rechte onaantastbaar is geworden, zal de aanspraak van de vreemdeling op de gevraagde verblijfsvergunning en eventueel daaraan te ontlenen vervolgaanspraken mogelijk nimmer in bezwaar en in rechte beoordeeld worden, aldus de rechtbank.
2.4. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 juli 2006, in zaak nr. 200510434/1, JV 2006/347), is het gevolg dat voormelde bepaling aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang zij voortduurt.
Nu de inmiddels in rechte onaantastbare ongewenstverklaring van de vreemdeling ten tijde hier van belang voortduurde, had de vreemdeling derhalve geen belang bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen de ambtshalve weigering van de minister om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Aan een oordeel over de vraag of de vreemdeling ten tijde van de ongewenstverklaring rechtmatig in Nederland verbleef en als gevolg daarvan de ongewenstverklaring mogelijk anders dient te worden beoordeeld, kan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een zodanig belang niet worden ontleend, nu deze vraag in de procedure van de ongewenstverklaring aan de orde had kunnen worden gesteld. Door te overwegen dat de aanspraak van de vreemdeling op de verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure door de inmiddels in rechte onaantastbare ongewenstverklaring mogelijk nimmer in bezwaar en in rechte wordt beoordeeld, heeft de rechtbank voorts niet onderkend dat zolang de ongewenstverklaring voortduurt een dergelijke beoordeling ook nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden.
De minister heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen belang bij de beoordeling van het gemaakte bezwaar heeft. Nu de minister op die grond het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep derhalve ten onrechte niet ongegrond verklaard.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 16 augustus 2007 in zaak nr. 06/42486;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Os-Ravesloot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2008
248-565.
Verzonden: 28 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak