ECLI:NL:RVS:2008:BC6445

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705746/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in AIVD-dossiers na overlijden van verzoeker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de erven van een overleden verzoeker, die inzage wilden in de door de Plaatselijke Inlichtingendienst Nijmegen aangelegde dossiers. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had eerder een verzoek om inzage afgewezen, maar na heroverweging op 10 augustus 2005 werd het bezwaar van de overleden verzoeker gegrond verklaard. De rechtbank Arnhem verklaarde echter het beroep van de erven ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Raad overweegt dat de erven niet tot de kring van informatiegerechtigden behoren, zoals bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, omdat zij geen directe familie zijn van de overleden verzoeker. De Raad concludeert dat het procesbelang van de overleden verzoeker met zijn overlijden is komen te vervallen en dat de rechtbank het beroep van de erven niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. De Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

200705746/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/3869 van de rechtbank Arnhem van 4 juli 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) opnieuw beslist op het door [wijlen partij] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om inzage in de op hem betrekking hebbende, door de Plaatselijke Inlichtingendienst Nijmegen onder verantwoordelijkheid van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (thans geheten Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, hierna: de AIVD) aangelegde dossiers, indien en voor zover aanwezig, dit bezwaar gegrond verklaard, de besluiten van 29 september 1998 en 27 maart 2002 herroepen en hem alsnog een aantal gegevens verstrekt.
Bij uitspraak van 4 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wijlen partij] daartegen ingestelde en door [appellanten] (hierna: [de erven]) overgenomen beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [de erven] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op
10 september 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[de erven] hebben de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2008, waar [de erven] in de persoon van [appellant A], bijgestaan door F.J.J.M. Schoenmaeckers, gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.M.P. van Verseveld, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv 2002), voor zover thans van belang, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van de AIVD zijn verwerkt.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Wiv 2002 is artikel 47 van overeenkomstige toepassing op een aanvraag met betrekking tot persoonsgegevens die zijn verwerkt door of ten behoeve van de AIVD ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de aanvraag in de gevallen dat blijkt dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op gegevens van een persoon die nog niet is overleden of op gegevens van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft, niet ontvankelijk verklaard.
2.2. [wijlen partij] heeft op 15 september 1992 verzocht om inzage in de op hem betrekking hebbende door de Plaatselijke Inlichtingendienst Nijmegen onder verantwoordelijkheid van de Binnenlandse Veiligheidsdienst aangelegde dossiers. Bij besluit van 20 december 1996, gehandhaafd bij besluit van 29 september 1998, heeft de minister dit verzoek afgewezen. Na vernietiging van het besluit op bezwaar van 29 september 1998 en naderhand van de besluiten op bezwaar van 27 maart 2002 en 20 oktober 2003, heeft de minister op 10 augustus 2005 wederom beslist op het bezwaar, dit gegrond verklaard, de besluiten van 29 september 1998 en 27 maart 2002 herroepen en [wijlen partij] een aantal gegevens verstrekt. Tegen dit besluit heeft [wijlen partij] op 19 september 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 15 november 2005 is hij overleden. [de erven], zijn broer en zuster, hebben de rechtbank vervolgens schriftelijk bericht het door [wijlen partij] ingestelde beroep voort te willen zetten.
2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Het procesbelang van [wijlen partij] is met zijn overlijden komen te vervallen. [de erven] hebben zich op 30 maart 2006 opgeworpen als belanghebbenden in de procedure. [de erven] zijn niet de echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van [wijlen partij], zodat zij niet behoren tot de kring van informatiegerechtigden als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wiv 2002. Daaruit volgt dat, indien zij op 30 maart 2006 een aanvraag als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wiv 2002 zouden hebben ingediend, die aanvraag ingevolge artikel 50, derde lid, van de Wiv 2002 niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Niet valt in te zien dat [de erven], doordat zij in de brief van 30 maart 2006 hebben gesteld het beroep van [wijlen partij] te willen voortzetten, op dat moment in een gunstiger positie zouden verkeren dan wanneer zij op die datum zelf een aanvraag hadden gedaan en dus als erfgenamen wèl zouden behoren tot de kring van informatiegerechtigden als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wiv 2002 om de enkele reden dat op de aanvraag van [wijlen partij] zelf een nog niet onherroepelijk geworden besluit was genomen. De conclusie moet zijn dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Gelet hierop, behoeft hetgeen is aangevoerd geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juli 2007 in zaak nr. 05/3869;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008
419.