Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eijsden,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1861 van de rechtbank Maastricht van 15 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de bloembakken op het perceel [locatie] te Eijsden (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.E.J.P. Frehen, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. [appellante] voert daartoe aan dat het college haar eerst bij brief van 15 december 2005 heeft meegedeeld dat het bezwaar ontvankelijk is om vervolgens het bezwaar bij besluit van 5 juli 2006 niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens [appellante] had de niet-ontvankelijkverklaring achterwege moeten blijven, aangezien zij wel de brief van 1 juli 2005 heeft ontvangen, maar niet de bij die brief behorende bijlage waarin het besluit van 9 juni 2005 is opgenomen. Naar [appellante] stelt, kan dan ook redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
2.2. Anders dan waar [appellante] kennelijk van uit gaat heeft de rechtbank terecht ambtshalve getoetst of sprake is geweest van een ontvankelijk bezwaar. Het bezwaarschrift van [appellante] tegen het besluit van 9 juni 2005 is ingediend op 26 oktober 2005 en door het college op 28 oktober 2005 ontvangen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] haar bezwaar niet tijdig heeft ingediend. Aan de brief van 15 december 2005 komt in dit verband geen doorslaggevende betekenis toe.
Voorts heeft de rechtbank terecht beoordeeld of de te late indiening van het bezwaar is toe te rekenen aan een verzuim van [appellante]. De tot de stukken behorende retourkaart van PTT Post in aanmerking genomen heeft de rechtbank terecht overwogen dat de partner van [appellante] op 11 juli 2005 heeft getekend voor ontvangst van de brief van 1 juli 2005. Verder heeft de rechtbank, al aangenomen dat [appellante] de in de brief van 1 juli 2005 genoemde bijlage niet heeft ontvangen, terecht overwogen dat die brief uitdrukkelijke verwijzingen naar het in de bijlage genoemde besluit van 9 juni 2005 bevat, zodat [appellante] het belang van die bijlage had moeten begrijpen en het op haar weg had gelegen om contact te zoeken met het college ter verkrijging van de bijlage. Het onderwerp van de brief, zijnde toepassing bestuursdwang, en de vermelding dat er een bijlage is, getiteld beschikking toepassing bestuursdwang, zijn in dat verband van belang. In de eerste alinea van de brief wordt voor de inhoud van het besluit ten aanzien van de bloembakken verwezen naar deze bijlage. De kern van het besluit van 9 juni 2005 was hiermee op zodanig duidelijke wijze bekendgemaakt dat het voor risico van appellante is dat zij naar de tekst van de bijlage geen navraag heeft gedaan. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008