ECLI:NL:RVS:2008:BC6415

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700657/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Woongebieden Oost" vastgesteld door gemeenteraad van Bergeijk

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 12 maart 2008, wordt het bestemmingsplan "Woongebieden Oost" van de gemeenteraad van Bergeijk behandeld. Het plan, vastgesteld op 27 april 2006, werd goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 19 december 2006. Diverse appellanten, waaronder [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan. De appellanten betogen dat het plan hen in hun bouwmogelijkheden beperkt en dat de gemeenteraad niet voldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. De Raad van State behandelt de bezwaren van de appellanten en concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen. De Raad oordeelt dat de gemeenteraad de aan hem toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen niet heeft overschreden en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] worden gegrond verklaard, terwijl de overige beroepen ongegrond worden verklaard. Het besluit van het college van gedeputeerde staten wordt gedeeltelijk vernietigd, met name voor het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] en het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Tuin". De Raad van State oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is en dat de gemeenteraad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de goedkeuring aan deze plandelen is verleend. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200700657/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1 A], wonend te [woonplaats], en [appellant sub 1 B], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2006 heeft de gemeenteraad van Bergeijk het bestemmingsplan "Woongebieden Oost" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2006, no. 1196777, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1 A] bij brief van 23 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2007, [appellant sub 2] bij brief van 30 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2007, [appellant sub 3] bij brief van 12 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] (hierna: [appellanten sub 4]) bij brief van 16 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2007, en [appellant sub 5] bij brief van 13 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het door [appellant sub 1 A] ingestelde beroep is bij brief van 8 juni 2007 overgenomen door [appellant sub 1 B] voor zover dat beroep ziet op het plandeel betreffende het perceel [locatie 1].
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 juli 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk, [appellanten sub 4], [appellant sub 2], [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] en [appellant sub 5]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellant sub 5]. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2007, waar [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], vertegenwoordigd door [appellant sub 1 A], [appellant sub 2], in persoon, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door G.H. Moolenschot, [appellanten sub 4], bijgestaan door mr. H.A. Gooskens, [appellant sub 5], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door H.J.F. Verputten, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Bergeijk, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B]
2.2. [appellant sub 1 A] voert in beroep onder meer aan dat het bebouwingsvlak op zijn perceel te klein is voor een vrijstaande woning en dat zijn bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan zijn beperkt. Voorts stelt hij dat de tuinbestemming van een deel van het perceel de privacy ter plaatse onvoldoende waarborgt en de mogelijkheid om geluidswering aan te brengen beperkt. Volgens hem is wat betreft zijn perceel ten onrechte niet aangesloten bij de situatie op het perceel aan de [locatie 2]. Verweerder heeft verder ten onrechte niet onderbouwd waarom hij de bedenking buiten beschouwing laat die ziet op het door de gemeente bouwrijp opleveren van diverse percelen, aldus [appellant sub 1 A].
2.2.1. Wat betreft de tuinbestemming op het perceel van [appellant sub 1 A] acht verweerder het gemeentelijke uitgangspunt om het overzicht en de openheid bij hoekpercelen zo ruim mogelijk te maken vanuit stedenbouwkundig en verkeersplanologisch oogpunt aanvaardbaar. Nu geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of beleidsuitgangspunten, is het volgens verweerder plausibel om aan te sluiten bij de regeling ten tijde van het voorheen geldende plan.
2.2.2. De bezwaren van [appellant sub 1 A] hebben betrekking op zijn perceel met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Tuin", op de hoek van de [locatie A] en de [locatie B]. Aan de westzijde van het perceel is een strook grond langs de [locatie A] met een diepte van ongeveer 5 meter bestemd als tuin. Deze strook grond ligt op ongeveer 2 meter van de [locatie A].
Ten westen van de bestaande woning op het perceel [locatie 2] ligt een strook grond van ongeveer 4 meter diep, met eveneens een tuinbestemming. Deze strook grond grenst aan de [locatie A] en is bebouwd met een overdekte parkeerplaats voor een auto en een erfafscheiding in de vorm van een muur en schutting. De stroken grond aan de voorzijde van voornoemde percelen hebben ook een tuinbestemming en zijn even diep.
2.2.3. Op gronden met een tuinbestemming maakt het plan de bouw van erf- en terreinafscheidingen mogelijk met een maximale hoogte van 1 meter. Volgens het in zoverre onweersproken deskundigenbericht kan groenblijvende beplanting op het perceel van [appellant sub 1 A] voor privacy zorgen. Blijkens hetgeen de gemeenteraad op dit punt ter zitting heeft verklaard, bestaat de mogelijkheid om door middel van beplanting de privacy te waarborgen, binnen de grenzen die gemeentelijke regelgeving aan beplanting stelt. Gelet hierop en gelet op de ligging van het perceel in een woonwijk heeft verweerder aan de door [appellant sub 1 A] gestelde aantasting in zijn privacy en beperking van de mogelijkheden om geluidwering aan te brengen in de vorm van een muur of schutting langs zijn erf geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
[appellant sub 1 A] wijst in beroep op de bestaande overdekte parkeerplaats op het perceel [locatie 2], en stelt dat het plan een dergelijk bouwwerk op zijn perceel niet mogelijk maakt. Het plan waarvan het goedkeuringsbesluit thans ter toetsing voorligt, voorziet wat betreft het perceel [locatie 2] en het perceel van [appellant sub 1 A] in dezelfde bestemmingen. Het plan maakt op dit punt dan ook niet meer bebouwing mogelijk op het perceel [locatie 2] dan op het perceel van [appellant sub 1 A]. Voor zover [appellant sub 1 A] met een beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogt dat het plan voor zijn perceel zou moeten voorzien in de mogelijkheid om een overdekte parkeerplaats op te richten, faalt dit betoog dan ook.
2.2.4. Aan een voorontwerpbestemmingsplan kunnen geen rechten worden ontleend. De omstandigheid dat de bouwmogelijkheden van [appellant sub 1 A] zijn beperkt ten opzichte van de mogelijkheden die het voorontwerp bood, vormt derhalve op zichzelf geen grond voor het oordeel dat verweerder geen goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het plandeel dat betrekking heeft op zijn perceel.
2.2.5. Ten behoeve van vijf percelen die liggen aan de [locatie B], waaronder het perceel van [appellant sub 1 A], is op de plankaart een bouwstrook opgenomen die voorziet in vijf bouwmogelijkheden voor woningen. Deze bouwstrook is gelijk aan de bouwstrook waarin het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag, met dien verstande dat het voorliggende plan de bouwstrook met een diepte van vijf meter heeft vergroot. In zoverre voorziet het plan in een uitbreiding van de in het verleden geldende bouwmogelijkheden.
Volgens het deskundigenbericht heeft het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 1 A] betrekking op een oppervlakte van meer dan 200 m² en is dit niet te gering voor het bouwen van een vrijstaande woning. Het standpunt van [appellant sub 1 A] dat dit geen geschikt formaat is, wordt in het deskundigenbericht niet onderschreven.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de gekozen regeling op het perceel van [appellant sub 1 A] bijdraagt aan een verkeersveilige situatie ter plaatse, die vooral gewenst is voor het verkeer dat de [locatie A] inslaat en daarbij de [locatie B] passeert. Het plandeel met de bestemming "Tuin" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2] is anders gesitueerd en afgerond dan het geval is bij het perceel van [appellant sub 1 A], waarmee het zicht voor het verkeer op de [locatie B], anders dan bij het perceel van [appellant sub 1 A], reeds is gebaat. In dit opzicht verschilt de situatie op het perceel van [appellant sub 1 A] van het perceel [locatie 2]. De situatie op het perceel [locatie 2] komt dan ook niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het bebouwingsvlak dat is opgenomen ten behoeve van het perceel van [appellant sub 1 A].
In het belang van de verkeersveiligheid heeft verweerder kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad om de bouwgrens op het perceel van [appellant sub 1 A], overeenkomstig de begrenzing zoals die ook onder het vorige bestemmingsplan gold, twee meter verder van de [locatie A] te leggen dan in het voorontwerpbestemmingsplan het geval was. Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld over de omvang van het bebouwingsvlak op het perceel van [appellant sub 1 A] en gelet op het feit dat het plan voorziet in uitbreiding van dit bebouwingsvlak bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen instemmen met dit bebouwingsvlak.
2.2.6. De plicht van de gemeente om percelen bouwrijp op te leveren betreft de uitvoering van een overeenkomst. Het beroep van [appellant sub 1 A] heeft op dit punt betrekking op aspecten die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. Verweerder heeft de bedenkingen van [appellant sub 1 A] dan ook in zoverre buiten beschouwing kunnen laten.
2.2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1 A] heeft aangevoerd wat betreft de goedkeuring van de plandelen die betrekking hebben op zijn gronden, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3. [appellant sub 1 B], die het door [appellant sub 1 A] ingestelde beroep rechtsgeldig heeft overgenomen voor zover dat beroep ziet op het plandeel betreffende het perceel [locatie 1], betoogt dat het op zijn perceel [locatie 1] ten onrechte niet is toegestaan twee woningen te bouwen, maar slechts één. Volgens hem heeft verweerder miskend dat dit ingaat tegen de verwachtingen die op dit punt van gemeentelijke zijde zijn gewekt.
2.3.1. Volgens verweerder was op het perceel [locatie 1] ook ten tijde van het voorheen geldende plan de bouw van maximaal één woning toegestaan. Nu ook op dit punt geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of beleidsuitgangspunten is het als uitgangspunt nemen van de voorheen geldende bestemming plausibel, aldus verweerder.
2.3.2. De gemeenteraad heeft in reactie op de naar voren gebrachte zienswijzen onder meer gesteld dat de bestemming van [locatie 1] is overgenomen uit het vorige plan.
Volgens het deskundigenbericht, dat op dit punt in beroep niet weersproken is, maakte het voorheen geldende bestemmingsplan op het perceel [locatie 1] evenwel de bouw mogelijk van twee aan elkaar gebouwde woningen. Verweerder is bij het bestreden besluit op dit punt dan ook uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie. De gemeenteraad heeft geen ruimtelijk relevante motieven naar voren gebracht op grond waarvan hij ervoor heeft gekozen om de voorheen bestaande mogelijkheid om ter plaatse twee woningen te realiseren, te laten vervallen.
De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1 B] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1], zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Het beroep is op dit punt gegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] voert aan dat het bebouwingsvlak op het perceel tussen [locatie 3] en [locatie 4] (hierna: het perceel [appellant sub 2]) te weinig mogelijkheden biedt voor het realiseren van een vrijstaande woning. Hij acht de motivering van verweerder om zijn bedenkingen op dit punt ongegrond te verklaren, onvoldoende. Hij wijst in beroep verder op verschillende percelen waarbij wat betreft het bouwvlak rekening is gehouden met de vorm van het perceel. Indien dit bij het perceel [appellant sub 2] ook zou zijn gebeurd, zou dit de bouwmogelijkheden ter plaatse hebben vergroot, aldus [appellant sub 2].
2.4.1. Volgens verweerder maakt het bedoelde bebouwingsvlak een vrijstaande woning op aanvaardbare wijze mogelijk en is een verruiming van dit bouwvlak vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk, gelet op de ligging en de omvang van het perceel in relatie tot de directe omgeving. In de bedenkingen van [appellant sub 2] heeft verweerder geen aanleiding gezien om te stellen dat de gemeenteraad de aan hem toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen heeft overschreden, dan wel dat er strijdigheid is met het recht.
2.4.2. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1" voor zover dat op de plankaart niet is aangeduid als bebouwingsvlak en dat betrekking heeft op gronden aan de westzijde van het perceel [appellant sub 2].
2.4.3. De percelen waarnaar [appellant sub 2] in beroep verwijst ter onderbouwing van zijn betoog dat de bouwmogelijkheden op het perceel [appellant sub 2] te beperkt zijn, zijn hoekpercelen. Het perceel [appellant sub 2] ligt meer omringd door andere percelen dan deze hoekpercelen. Bovendien geldt op de hoekpercelen voor hoofdgebouwen een maximale goothoogte van 4 meter. Op het perceel [appellant sub 2] geldt voor het hoofdgebouw een maximale goothoogte van 6 meter. De situatie op die andere percelen komt dan ook niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het bebouwingsvlak dat is opgenomen ten behoeve van het perceel [appellant sub 2].
2.4.4. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bebouwingsvlak betrekking heeft op een grondoppervlakte van ongeveer 210 m², met een diepte van ongeveer 10 meter en een breedte van ongeveer 21 meter. Volgens het in zoverre onweersproken deskundigenbericht is enige vergroting van het bebouwingsvlak mogelijk ten behoeve van gronden in het noordwestelijke deel van het perceel, maar is vergroting niet noodzakelijk vanuit planologisch oogpunt.
Volgens de plantoelichting kent het plan overwegend een beheerskarakter. Het bebouwingsvlak op het perceel [appellant sub 2] maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk en is gelijk aan het bebouwingsvlak ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan "1e herziening De [locatie C]". In zoverre zijn de ten tijde van het vorige bestemmingsplan bestaande bouwmogelijkheden op het perceel [appellant sub 2] gehandhaafd.
De enkele omstandigheid dat uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel [appellant sub 2] mogelijk is, leidt niet tot het oordeel dat verweerder het toegekende bouwvlak te beperkt had moeten achten. Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld over het bebouwingsvlak op het perceel [appellant sub 2] heeft verweerder op dit punt met het plan kunnen instemmen.
2.4.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [appellant sub 2] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
De beroepen van [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] tegen onderscheidenlijk de goedkeuring van het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Tuin" en het aangrenzende plandeel met de bestemming "Bos", tussen [locatie 5] en [locatie 6]
2.5. [appellanten sub 4] richten zich in beroep tegen de mogelijkheid om een woning te bouwen op gronden ten noorden van hun woning aan de [locatie 7] in het bestaande bosgebied. Zij voeren daartoe onder meer aan dat het plan op dit punt in strijd is met het gemeentelijke groenstructuurplan. Zij wijzen daarbij op de motivering van verweerder om in te stemmen met de keuze van de gemeenteraad om op een ander deel van de gronden geen woningbouw mogelijk te maken.
2.5.1. [appellant sub 5], de eigenaar van de gronden, betoogt in beroep dat het plan op de gronden ten oosten van de voorziene woningen ten onrechte niet nog een woning mogelijk maakt. Hij wijst erop dat voor verscheidene andere percelen in het plangebied wel een bosbestemming is omgezet in een woonbestemming, ondanks hetgeen in het groenstructuurplan is vermeld. Mocht deze extra bouwmogelijkheid niet in het plan worden opgenomen, dan wenst [appellant sub 5] een bouwmogelijkheid in het oostelijke deel van het bosgebied en niet in het westelijke deel.
2.5.2. Verweerder heeft in de resultaten van het onderzoek naar de aanwezige natuurwaarden op de gronden ten noorden van de woning van [appellanten sub 4] geen aanleiding gezien om goedkeuring te onthouden aan het plandeel dat op deze gronden betrekking heeft. Verweerder is van mening dat met de in het plan voorziene toevoeging van vijf woningen op particuliere bospercelen recht wordt gedaan aan de visie op de ruimtelijke ontwikkeling zoals die in de plantoelichting staat, omdat de bospercelen maar ten dele voor wonen worden bestemd. Met de eigenaren van de percelen met een woonbestemming zijn daarnaast overeenkomsten gesloten die voorzien in compensatie van de met de woningbouw verloren gaande groenelementen. Omdat het groenstructuurplan voorts één van de vele afwegingscriteria voor ruimtelijke ordening vormt, leiden de nieuwbouwmogelijkheden volgens verweerder niet tot een onevenredige inbreuk op de uitgangspunten van het groenstructuurplan.
2.5.3. Verweerder is van mening dat uit het groenstructuurplan onder meer volgt dat het perceel van [appellant sub 5] aan de [locatie C], voor zover dat als bos is bestemd, als bosperceel behouden moet blijven. Woningbouw op dit perceel acht verweerder ook niet aan de orde, nu de daar aanwezige bosstrook volgens het groenstructuurplan een duidelijke ecologische functie vervult als geleidingsstrook tussen het groengebied aan de [locatie A] en de noordelijk van de [locatie C] gelegen groenstructuren.
2.5.4. De plandelen waarop de beroepen van [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] betrekking hebben, zijn blijkens kaart 5a van het groenstructuurplan aangeduid als 'groene long (droog)'. In de 'Visie op hoofdlijnen' van het groenstructuurplan is onder meer vermeld dat het veiligstellen van grotere groenelementen in elke directe leefomgeving (op buurtniveau) een functie van deze aanduiding is. Blijkens kaart 6a van het groenstructuurplan is aan deze gronden tevens de aanduiding 'bos' toegekend en zijn zij opgenomen binnen het vlak B41. Als richtlijn voor inrichting en beheer geldt voor dit vlak onder meer het handhaven van bospercelen. Het groenstructuurplan vormt voor de gemeenteraad een afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen, en kent aan de gronden met de bestemmingen waarvan [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] de goedkeuring bestrijden dezelfde status toe. Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht doen de geprojecteerde bouwpercelen aan de [locatie C] afbreuk aan het groene karakter van deze straat en aan de groene long zoals genoemd in het groenstructuurplan.
Verweerder heeft verwezen naar paragraaf 5.1 van de plantoelichting ter motivering van zijn standpunt dat met de in het plan voorziene toevoeging van vijf woningen op particuliere bospercelen recht wordt gedaan aan de visie op de ruimtelijke ontwikkeling, omdat de bospercelen maar ten dele voor wonen worden bestemd. In deze paragraaf staat niet vermeld dat aantasting van groenelementen is toegestaan indien het een gedeeltelijke aantasting betreft, dan wel indien is voorzien in compensatie. Volgens deze paragraaf is daarentegen onder de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het plan onder meer begrepen het behouden van groenelementen (bomen en groenplekken) en waar mogelijk herstellen volgens het groenstructuurplan. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom met de op het bosperceel opgenomen woonbestemming recht wordt gedaan aan de voorgestane visie op de ruimtelijke ontwikkeling. Nu het gemeentelijk beleid gelijkluidend is wat betreft de plandelen waarop de beroepen van [appellanten sub 4], respectievelijk van [appellant sub 5] betrekking hebben, heeft verweerder voorts onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het groenstructuurplan volgens verweerder enerzijds in de weg staat aan het opnemen van een woonbestemming ten behoeve van de gronden aan de oostzijde van het bosperceel, maar anderzijds niet aan het opnemen van deze bestemming ten behoeve van de gronden aan de westzijde van dit perceel.
2.5.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Tuin", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart.
Het beroep van [appellanten sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Hetgeen [appellanten sub 4] overigens hebben aangevoerd, behoeft thans geen bespreking meer.
2.6. Wat betreft het beroep van [appellant sub 5] wordt als volgt overwogen.
Blijkens het bestreden besluit is volgens verweerder geen sprake van onevenredige aantasting van de groene long in het groenstructuurplan door de geplande nieuwbouw van woningen, omdat de aanwezige groene long binnen het plangebied nog zeer nadrukkelijk aanwezig en omvangrijk te noemen is. De gronden waarop het plandeel met de bestemming "Bos" betrekking heeft, zijn in het groenstructuurplan aangeduid als 'groene long (droog)', waardoor het daar aanwezige groen extra bescherming geniet. De percelen waarnaar [appellant sub 5] verwijst ter ondersteuning van zijn stelling dat ook op andere bospercelen in het plangebied in een woonbestemming is voorzien, zijn niet aangeduid als 'groene long (droog)'.
De situatie op die andere percelen komt dan ook niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met de bosbestemming voor het perceel van [appellant sub 5].
2.6.1. Zoals blijkt uit het hiervoor onder 2.5.4. overwogene is het gemeentelijke beleid voor de gronden waarop dit plandeel betrekking heeft, zoals verwoord in het groenstructuurplan, onder meer gericht op het veiligstellen van grotere groenelementen en het handhaven van bospercelen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze gronden een bosperceel vormen. Verweerder heeft, gelet op het beleid zoals verwoord in het groenstructuurplan, dan ook kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad om de bosbestemming voor deze gronden in het plan te handhaven.
2.6.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.7. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bos" dat betrekking heeft op een deel van de gronden van [appellant sub 3], omdat deze bestemming niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De keuze van de gemeenteraad om ter plaatse geen nieuwe woningen toe te staan, acht verweerder aanvaardbaar. Verdere invulling van de open ruimten aan de zuidzijde van de [locatie C] met woningbouw is volgens hem strijdig met de gemeentelijke doelstelling om het groene karakter dat kenmerkend is voor de [locatie C], te sparen. Hierbij heeft verweerder betrokken dat ten zuiden van de [locatie C], waaronder op de gronden van [appellant sub 3], al op verscheidene plaatsen mogelijkheden voor inbreiding zijn opgenomen.
2.7.1. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte niet is voorzien in een bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning op de gronden waarop het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, betrekking heeft.
2.7.2. Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van [appellant sub 3] zijn gericht, is in zoverre aan de beroepsgronden van [appellant sub 3] tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van [appellant sub 3] daarom aldus op dat hij zich er tegen verzet dat verweerder bij het besluit tot onthouding van goedkeuring mede heeft gesteld dat hij de keuze van de gemeenteraad om ter plaatse geen nieuwe woningen toe te staan, aanvaardbaar acht.
2.7.3. De gronden van [appellant sub 3] liggen aan de [locatie C]. Ten noordwesten van de woning aan de [locatie 8] voorziet het plan op de gronden van [appellant sub 3] in de mogelijkheid om twee nieuwe woningen te realiseren. Ten noordoosten van deze woning voorziet het plan ten behoeve van de gronden van [appellant sub 3] in een bosbestemming, waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden. De gronden met deze bosbestemming zijn in het groenstructuurplan aangeduid als 'bos', maar niet als 'groene long (droog)'.
2.7.4. In reactie op de zienswijze van [appellant sub 3] heeft de gemeenteraad gesteld dat de toevoeging van twee woonbestemmingen naast de bestaande woning uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt het maximaal toelaatbare is. Volgens de gemeenteraad heeft de zuidkant van het lint van de [locatie C] onder meer op de gronden van [appellant sub 3] nog percelen met bosplantsoen die samen met het noordelijke gedeelte de specifieke kenmerken van de [locatie C] als buitenlint waarmerken.
2.7.5. [appellant sub 3] wijst er op dat op de locatie waar hij een extra mogelijkheid tot het bouwen van een woning wenst, reeds bebouwing aanwezig is, zodat deze extra woning volgens hem geen afbreuk doet aan de openheid ter plaatse.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bestaande bebouwing op deze locatie een noodwoning betreft. Deze noodwoning is volgens het voorheen geldende bestemmingsplan noch volgens het thans voorliggende plan toegelaten. Derhalve vormt het bestaan van deze noodwoning geen omstandigheid die verweerder had moeten meewegen bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de ten behoeve van het desbetreffende perceel opgenomen bestemming.
2.7.6. [appellant sub 3] wijst voorts op het gemeentelijke beleid, zoals onder meer verwoord in de plantoelichting en de 'Structuurvisieplus', dat volgens hem is gericht op maximale benutting van mogelijkheden tot inbreiding.
Het gemeentelijk beleid is weliswaar gericht op het benutten van inbreidingsmogelijkheden, maar dit beleid houdt niet in dat aan iedere open plek die ruimte biedt voor het realiseren van een woning zonder nadere ruimtelijke afweging een woonbestemming dient te worden toegekend.
Het plan maakt op de gronden van [appellant sub 3], evenals op enkele andere locaties aan de [locatie C], de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk. Op diverse andere plaatsen aan de [locatie C] voorziet het plan in bestemmingen die geen verdere verdichting mogelijk maken. Gelet op het feit dat het plan op de gronden van [appellant sub 3] reeds verdichting in de vorm van twee nieuw te bouwen woningen mogelijk maakt en gelet op het streven van de gemeenteraad om aan de [locatie C] enige openheid te behouden, heeft verweerder kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad om op de gronden van [appellant sub 3] geen verdere verdichting mogelijk te maken.
2.7.7. De Afdeling is van oordeel dat verweerder deze motivering in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bos".
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellanten sub 4]. Wat betreft [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] geheel, en het beroep van [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1 B], gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 december 2006, kenmerk 1196777, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1];
b. het plandeel met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Tuin", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] geheel, en het beroep van [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1 A], ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 840,13 (zegge: achthonderdveertig euro en dertien cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008
234-528.
plankaart