Datum uitspraak: 7 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Amsterdam,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/4699 en 07/3815 van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2007 in de gedingen tussen:
[wederpartij], handelend onder de naam [Café], wonend te [woonplaats]
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 11 mei 2006 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) aan [Café] een vergunning verleend voor de exploitatie van een horecabedrijf in het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) met bijbehorend terras.
Bij besluit van 9 augustus 2006 heeft de burgemeester het door [belanghebbende] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 juli 2007 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een vergunning verleend voor de exploitatie van een horecabedrijf in het pand met terras.
Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op 9 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 9 augustus 2006 en 19 juli 2007 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd voor zover het betreft de terrasvergunning en bepaald dat de burgemeester opnieuw beslist op de aanvraag van [wederpartij] om een terrasvergunning met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2008, heeft de burgemeester de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2008, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Esseveldt en T. Bunink, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de burgemeester in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak, voor zover deze inhoudt dat de burgemeester opnieuw op het bezwaar van [belanghebbende] en op de aanvraag van [wederpartij] om een terrasvergunning beslist.
2.3. De burgemeester heeft bij de vergunningen toegestaan dat een terras wordt ingenomen van 16,5 vierkante meter. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester aan [wederpartij] moet toestaan een terras van ongeveer 17 vierkante meter in te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de voordeur in de gevel van het horecabedrijf moet worden vrijgelaten. Beantwoording van de vraag of [wederpartij] recht heeft op een terras met een grotere oppervlakte dan hem thans in de vergunning is toegestaan, vergt een interpretatie van het beleid zoals neergelegd in het besluit terrasindeling Nieuwmarkt, die in de bodemprocedure zal moeten plaatsvinden. Ten aanzien van de vraag of in afwachting daarvan aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
2.4. Uit de tekeningen bij de in 1994 en 2003 verleende vergunningen voor de exploitatie van een horecabedrijf in het pand blijkt dat toen werd toegestaan een terras in te nemen van 16,6 vierkante meter. Thans wordt een terras van 16,5 vierkante meter toegestaan. Het verschil in oppervlakte tussen hetgeen de burgemeester heeft vergund en hetgeen de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank moet vergunnen betreft ongeveer 0,5 vierkante meter. Dit komt, zoals partijen hebben bevestigd, neer op de ruimte die een tafel met drie stoelen inneemt. De burgemeester betoogt dat uitvoering geven aan de aangevallen uitspraak zou betekenen dat hij handelt in strijd met het beleid. Bovendien is het volgens de burgemeester op dit moment, gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, praktisch bezien niet mogelijk de extra ruimte te vergunnen. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op het ter plaatse aanwezige verlaagde trottoir. [wederpartij] heeft gewezen op het verlies aan omzet vanwege het ontbreken van een extra tafel met drie stoelen. Deze laatste omstandigheid acht de voorzitter niet van doorslaggevend belang, omdat dit verlies, indien uiteindelijk zou blijken dat de burgemeester hem ten onrechte de ruimte van een tafel met drie stoelen heeft onthouden en bovendien aannemelijk is dat daardoor omzetproblemen zijn ontstaan, in beginsel kan worden gecompenseerd. Van een feitelijk onomkeerbare situatie is bij het toewijzen van het verzoek derhalve geen sprake. Nu verder geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken, weegt het belang van [wederpartij], mede gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, niet op tegen dat van de burgemeester om hangende het hoger beroep geen besluiten te hoeven nemen die niet stroken met de wijze waarop het beleid volgens hem moet worden uitgelegd en toegepast. De voorzitter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de burgemeester van Amsterdam geen nieuw besluit op het bezwaar van [belanghebbende] en geen nieuw besluit op de aanvraag van [wederpartij] hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008