Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07-2397 van de rechtbank Haarlem van 17 juli 2007 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) de aan [appellant] toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 voor het adres [locatie] te [plaats] gewijzigd van € 1.089,06 in € 0,00 en de over dit tijdvak uitbetaalde subsidie van € 1.089,06 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 februari 2007 heeft de minister, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2007, verzonden op 23 juli 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2008, waar M'Barki, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde] en door mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 3, 26 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: Hsw) komen te vervallen en de artikelen 1, 5, 16 en 21 van de Hsw gewijzigd. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Hsw wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder peiljaar verstaan: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar.
Ingevolge die aanhef en onder n wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder subsidiejaar verstaan: het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekeninkomen verstaan: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt onder inkomen verstaan: als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het gecorrigeerde verzamelinkomen, over het peiljaar.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekenhuur verstaan: de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, voor zover thans van belang, is de normhuur (ook genoemd: basishuur) het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft.
Ingevolge het tweede lid, is voor de hoogte van de normhuur het rekeninkomen bepalend. Met het oog hierop worden bij ministeriële regeling de rekeninkomens in inkomensklassen verdeeld en de daarbij behorende normhuren vermeld.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, bepaalde medebewoners buiten beschouwing laten.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan een daling van het inkomen ten opzichte van het peiljaar niet leiden tot toepassing van het eerste lid.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest.
Ingevolge het derde lid kan de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister de huursubsidie gewijzigd en de uitbetaalde subsidie teruggevorderd, omdat het gezamenlijk inkomen van [appellant] en zijn medebewoners in verhouding tot de huur te hoog is om huursubsidie te kunnen krijgen.
2.4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de minister een juist rekeninkomen bij zijn beoordeling heeft betrokken. Volgens hem moet worden uitgegaan van het lagere inkomen in het jaar 2004, omdat het tijdvak van de huursubsidie begint op 1 januari 2005. Daarbij hoort het peiljaar 2004, aldus [appellant]. Voorts is hij van mening dat er dringende redenen zijn die zich tegen de terugvordering verzetten, omdat zijn gezin hierdoor in financiële moeilijkheden komt.
2.5. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat uitgegaan moet worden van het peiljaar 2004. Uit de definitiebepalingen in de Hsw volgt dat voor het gehele subsidiejaar 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 moet worden uitgegaan van het peiljaar 2003. Dit geldt ook indien het subsidiejaar uiteen valt in twee of meer subsidietijdvakken door de verhuizing van de huurder en voor de diverse tijdvakken afzonderlijke besluiten worden genomen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de minister voor de vaststelling van het rekeninkomen diende uit te gaan van de vaststelling van het gecorrigeerd verzamelinkomen in 2003 door de belastinginspecteur.
Ten tijde van het besluit op bezwaar moest daarom worden uitgegaan van een gecorrigeerd verzamelinkomen van € 23.451,00. Bij dit gecorrigeerd verzamelinkomen hoort een normhuur van € 390,87. Deze normhuur dient de huurder zelf te voldoen. Omdat de huurprijs voor de woning € 388,86 bedraagt en derhalve lager is dan de normhuur, is de minister terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet in aanmerking komt voor huursubsidie.
Weliswaar is na het nemen van het besluit op bezwaar door de Belastingdienst een nieuw gecorrigeerd verzamelinkomen vastgesteld, doch de rechtbank heeft terecht vastgesteld dat dit nieuwe bedrag in dezelfde inkomensklasse valt en daarom geen invloed heeft op de normhuur. Ook wanneer rekening wordt gehouden met dit nieuw vastgestelde gecorrigeerd verzamelinkomen, komt [appellant] niet in aanmerking voor huursubsidie.
[appellant] heeft zijn stelling, dat het rekeninkomen van zijn gezin lager is, overigens niet nader onderbouwd. Voor zover hij meent dat rekening moet worden gehouden met een lager inkomen in een later jaar dan het peiljaar, heeft de Hsw deze mogelijkheid in artikel 26 uitdrukkelijk uitgesloten. Voor het overige is de enkele omstandigheid dat hij door de terugvordering in financiële moeilijkheden komt, onvoldoende om aan te nemen dat onverkorte toepassing van de wettelijke bepalingen tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover deze betrekking heeft op de huursubsidie over het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 voor het adres [locatie] te [plaats].
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de huursubsidie over het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 voor het adres [locatie] te [plaats].
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008