Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs Alkmaar e.o., gevestigd te Alkmaar,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) een aanvraag van appellante (hierna: de stichting) om per 1 augustus 2006 in de nevenvestiging van de Christelijke Scholengemeenschap Jan Arentsz in Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, (hierna: de CSG Jan Arentsz) zogenoemd dubbelaanbod afsluitend onderwijs havo te mogen verzorgen afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de minister het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op 2 april 2007, beroep ingesteld. Die rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2007.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2007, waar de stichting, vertegenwoordigd door [naam], werkzaam bij de Besturenraad, vergezeld door L. Spaans, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij het agentschap Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen.
Het onderzoek ter zitting is daar geschorst.
Bij brief van 4 januari 2008 heeft het Trinitas College, daartoe in de gelegenheid gesteld, zich als partij in het geding aangemeld.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 12 februari 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser, advocaat te Voorburg, vergezeld door voornoemde Spaans, en de minister, vertegenwoordigd door mr. Van Hattum, voornoemd, zijn verschenen. Voorts is daar het Trinitas College, vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Dekker, juridisch medewerker bij de Vereniging van Besturenorganisaties van Katholieke Onderwijsinstellingen, vergezeld door drs. ing. G.E.A. van Luin en drs. R.M.H. Roodhart, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 75, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs kan de minister, de daarvoor in aanmerking komende organisaties gehoord, toestaan dat een bekostigde school wordt gesplitst of een andere plaats van vestiging krijgt en kan hij aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.
Voor de toepassing van deze bepaling heeft de minister bij besluit van 6 augustus 2005 de Beleidsregel, houdende criteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2006, Stcrt. 2005, 161 (hierna: de beleidsregel), vastgesteld.
In paragraaf 2.2 van de beleidsregel is beschreven, voor zover thans van belang, dat voor het verkrijgen van toestemming voor verandering van het onderwijsaanbod door dubbelaanbod moet worden voldaan aan het criterium dat de aangevraagde verandering niet mag leiden tot substantieel leerlingenverlies bij de omliggende scholen. Substantieel leerlingenverlies wordt aangenomen bij meer dan 10% verlies aan leerlingen voor dezelfde schoolsoort of afdeling. Wanneer het leerlingenverlies ertoe zal leiden dat de school of scholengemeenschap, waarvan de desbetreffende schoolsoort of afdeling deel uitmaakt, onder de opheffingsnorm zal geraken, zal dit in het algemeen leiden tot het afwijzen van het verzoek. Onder substantieel verlies wordt niet verstaan het mislopen van verwachte toekomstige leerlingengroei. De verplichting van het aannemelijk maken van substantieel leerlingenverlies rust op de desbetreffende omliggende scholen, aldus deze paragraaf.
Volgens paragraaf 2.6.5 wordt onder dubbelaanbod verstaan het in een nevenvestiging aanbieden van afsluitend onderwijs dat tevens op de hoofdvestiging wordt aangeboden.
2.2. Aan de afgewezen aanvraag heeft de stichting ten grondslag gelegd dat zij, door het verzorgen van dubbelaanbod afsluitend onderwijs havo, een betere spreiding van leerlingen van de CSG Jan Arentsz over de hoofdvestiging te Alkmaar en de nevenvestiging te Langedijk kan realiseren.
Bij brief van 21 oktober 2005 heeft het Trinitas College aan de stichting te kennen gegeven dat toewijzing van de aanvraag volgens hem tot een forse daling van de leerlingeninstroom bij de vestiging Han Fortmann te Heerhugowaard zal leiden, omdat leerlingen uit Langedijk en de omliggende gemeenten in dat geval voor de dichterbij gelegen nevenvestiging van de CSG Jan Arentsz te Langedijk zullen kiezen.
2.3. Aan het besluit van 22 februari 2007 heeft de minister ten grondslag gelegd dat inwilliging van de aanvraag naar zijn oordeel tot een substantieel leerlingenverlies bij de vestiging Han Fortmann van het Trinitas College zal leiden en de afwijzing van de aanvraag, gelet op paragraaf 2.2 van de beleidsregel, derhalve dient te worden gehandhaafd. Aan dat oordeel heeft de minister, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat het percentage van het potentiële leerlingenverlies volgens een bestendige uitvoeringspraktijk is berekend en uit de brief van 21 oktober 2005 valt af te leiden dat dit leerlingenverlies ruim boven de in paragraaf 2.2 gestelde norm zal geraken.
2.4. In beroep betoogt de stichting dat de minister aldus de betekenis van denominatie bij schoolkeuze heeft miskend en ten onrechte het door het Trinitas College gestelde percentage van het potentiële leerlingenverlies als juist heeft aangenomen.
2.4.1. In de beleidsregel is niet uiteengezet, op welke wijze het potentiële leerlingenverlies aannemelijk moet worden gemaakt. In het verweerschrift heeft de minister gesteld dat het leerlingenverlies volgens bestendige praktijk op basis van de fysieke bereikbaarheid van de desbetreffende onderwijsvoorzieningen voor leerlingen wordt berekend, omdat de bereikbaarheid in het algemeen het belangrijkste argument bij de schoolkeuze is en met een grote mate van objectiviteit is vast te stellen.
2.4.2. Niet in geschil is dat leerlingen uit Langedijk en sommige omliggende gemeenten op grond van de bereikbaarheid voor de dichterbij dan de vestiging Han Fortmann van het Trinitas College gelegen nevenvestiging van de CSG Jan Arentsz te Langedijk zullen kiezen. Dat laat onverlet dat, naar de minister niet heeft bestreden, niet slechts de bereikbaarheid van de desbetreffende onderwijsvoorziening, maar ook de levensbeschouwelijke richting, de cultuur en de kwaliteit ervan en de sociale binding van de leerlingen met de onderwijsvoorziening bij de schoolkeuze van belang zijn.
Niet in geschil is dat de minister geen onderzoek naar die onderscheiden aspecten heeft gedaan. Aldus heeft de minister zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd dat het Trinitas College aannemelijk heeft gemaakt dat de toewijzing van de aanvraag tot een substantieel leerlingenverlies, als bedoeld in paragraaf 2.2. van de beleidsregel, zal leiden.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 februari 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. De minister dient een nieuw besluit op het door de stichting gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 februari 2007, kenmerk CFI/BGS-2007/17824M;
III. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs Alkmaar e.o. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) aan de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs Alkmaar e.o. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) aan de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs Alkmaar e.o. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008