200706668/1.
Datum uitspraak: 22 februari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/62859 van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 13 augustus 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om verlenging van de geldigheidsduur en wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2007, verzonden op 20 augustus 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 september 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister de aanvraag van de vreemdeling om de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlengen en de beperking daarvan te wijzigen in de beperking ‘conform beschikking minister’, niet slechts in het kader van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) heeft kunnen beoordelen, aangezien de minister uit hetgeen de vreemdeling aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd, in redelijkheid had moeten begrijpen dat zij verblijf beoogt op grond van een verblijfsvergunning regulier na verbreking van de huwelijksrelatie vanwege huiselijk geweld, als bedoeld in paragraaf B2/5.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat het aan de vreemdeling was om de beperking te duiden op basis waarvan zij een verblijfsvergunning regulier wenst en niet aan de minister om een eenmaal gedane aanvraag ambtshalve te beschouwen als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking zoals die uit de door de vreemdeling toegezonden stukken mogelijk had kunnen of moeten worden begrepen. Voorts verdraagt hetgeen de rechtbank heeft overwogen zich niet met artikel 3.100 van het Vb 2000, aldus de staatssecretaris. Ten slotte wijst de staatssecretaris erop dat de vreemdeling gedurende de gehele procedure door een professionele gemachtigde is bijgestaan en zij in bezwaar heeft uitgelegd dat en waarom zij heeft verzocht om wijziging van de beperking in de beperking ‘conform beschikking minister’.
2.1.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voor zover thans van belang wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de beperkingen en voorschriften regels worden gesteld.
In artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen onder meer verband houden met voortgezet verblijf.
Ingevolge artikel 3.4, derde lid, voor zover thans van belang kan de minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid.
Ingevolge artikel 3.52 voor zover thans van belang kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de desbetreffende vreemdeling die rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000, heeft gehad en van wie naar het oordeel van de minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
Ingevolge artikel 3.99, eerste lid, wordt de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vw 2000, gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 3.100 dient de desbetreffende vreemdeling, indien hij, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, een nieuwe aanvraag in.
Volgens paragraaf B2/5.3.3 van de Vc 2000 zoals deze ten tijde hier van belang luidde en voor zover thans van belang wordt, indien de relatie, in verband waarmee het verblijf was toegestaan, binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden is verbroken, voortgezet verblijf slechts toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de desbetreffende vreemdeling behoort te worden berust, is aan de minister. Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:
1. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
2. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
3. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
4. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen; en
5. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.
Een vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de desbetreffende vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met ter zake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst de desbetreffende vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen.
2.1.2. De vreemdeling is met ingang van 3 maart 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner T.L. Nguyen’, met een geldigheidsduur tot 3 maart 2006. Op 5 april 2006 heeft zij een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur en wijziging van de beperking van deze verblijfsvergunning. Op het aanvraagformulier heeft de vreemdeling als hoofdreden van verblijf ‘anders, vanwege bijzondere en individuele omstandigheden’ aangekruist. Bij dit formulier heeft zij voorts een brief van haar gemachtigde en een aantal bijlagen overgelegd, ter toelichting dat haar huwelijk vanwege huiselijk geweld feitelijk is verbroken, met het oog waarop zij de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning wil wijzigen in de beperking ‘conform beschikking minister’.
In het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat samengevat weergegeven een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘conform beschikking minister’ uitsluitend op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 kan worden verleend en van de daarin vermelde bevoegdheid slechts in bijzondere gevallen die niet zijn geregeld gebruik kan worden gemaakt, terwijl de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een reguliere grond waarin het beleid neergelegd in paragraaf B2/5.3.3 van de Vc 2000 reeds voorziet.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2004, in zaak nr. 200406402/1, JV 2005/45) betreft de ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 aan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verbinden beperking een specifiek doel, waarvoor of in verband waarmee een vreemdeling wordt toegelaten. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2006 in zaak nr. 200507991/1, JV 2006/171), dient een vreemdeling bij zijn aanvraag het verblijfsdoel, dat wil zeggen het doel waarvoor of in verband waarmee hij in Nederland wenst te verblijven, gespecificeerd op te geven, opdat onderzocht kan worden of een en, zo ja, welke aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking van toepassing is. Aldus komt vast te staan, aan welke vereisten voor vergunningverlening moet worden voldaan.
2.1.4. Anders dan de staatssecretaris betoogt volgt uit de toepasselijke wettelijke voorschriften op zichzelf niet dat een vreemdeling bij zijn aanvraag, behalve het specifieke verblijfsdoel, ook de beperking op basis waarvan hij verblijf beoogt dient op te geven. Het is immers aan de staatssecretaris om naar aanleiding van het door een vreemdeling opgegeven specifieke verblijfsdoel te bepalen welke aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking van toepassing is.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen komt uit de door de vreemdeling bij haar aanvraag gegeven toelichting onmiskenbaar naar voren dat zij voortgezet verblijf beoogt wegens feitelijke verbreking van de huwelijksrelatie als gevolg van huiselijk geweld. Nu de vreemdeling aldus heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om het specifieke verblijfsdoel, in verband waarmee zij voortgezet verblijf wenst, op te geven, kan het enkele feit dat zij op het aanvraagformulier niet de juiste hoofdreden van verblijf heeft aangekruist en in de begeleidende brief niet de juiste beperking heeft genoemd niet aan haar worden tegengeworpen. Anders dan de staatssecretaris betoogt, staat artikel 3.100 van het Vb 2000 hieraan niet in de weg, aangezien de vreemdeling het door haar opgegeven specifieke verblijfsdoel niet heeft gewijzigd.
Nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat op de vreemdeling geen wettelijke verplichting rustte om bij de aanvraag, naast het specifieke verblijfsdoel, ook de beperking op basis waarvan zij verblijf beoogt op te geven, komt geen betekenis toe aan de door de staatssecretaris naar voren gebrachte omstandigheden dat de vreemdeling gedurende de gehele procedure door een professionele gemachtigde is bijgestaan en zij in bezwaar nader heeft toegelicht waarom zij heeft verzocht om wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier in de beperking ‘conform beschikking minister’.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008
282-523.
Verzonden: 22 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak