Datum uitspraak: 5 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Donjon Woonburcht B.V., gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3974 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) aan de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) vrijstelling verleend ten behoeve van de reconstructie van de A50-A58 voor zover het niet-bouwvergunningplichtige activiteiten betreft (hierna: het project).
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Donjon Woonburcht B.V. (hierna: De Donjon) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Donjon bij brief van 28 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2007.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minister een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2008, waar De Donjon, vertegenwoordigd door [directeur], en J.J. Prijt, en het college, vertegenwoordigd door E.A.J. de Bruin, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. drs. H.A. Samuels Brusse, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is daar de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.L. Geboers en ir. F.M.W. Fieman, gehoord.
2.1. Het betoog van De Donjon dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de door het college ingebrachte notitie "Toets argumenten De Donjon B.V." van Rijkswaterstaat van 12 februari 2007, mist feitelijke grondslag, nu de rechtbank haar daartoe bij brief van 13 februari 2007 in de gelegenheid heeft gesteld.
2.2. Het project voorziet in de aansluiting van de A50 op de A58 als autosnelweg, ook wel aangeduid als het knooppunt Ekkersrijt, en de aansluiting van het bedrijvenpark Ekkersrijt op het rijkswegennet aan de zuidzijde van dit bedrijvenpark.
2.3. Het project is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Industrieterrein Ekkersrijt, "Ekkersrijt West", "A50, omlegging Son" en "A50, omlegging Son herziening 1999". Teneinde het project mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.5. Het betoog van De Donjon dat de rechtbank heeft miskend dat voor toepassing van deze bevoegdheid geen plaats was nu de bestemmingsplanprocedure reeds in gang was gezet, faalt. Artikel 19, tweede lid, van de WRO voorziet in een zelfstandige procedure waaraan ook ingeval de herziening van het geldende bestemmingsplan reeds in procedure is, toepassing kan worden gegeven. Daarbij kan, zoals hier het geval is, een voorhanden zijnd ontwerpbestemmingsplan worden betrokken bij de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing.
2.6. De Donjon heeft het hoger beroep verder beperkt tot haar stelling dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het project, nu het project niet voorziet in een aansluiting van het bedrijvenpark Ekkersrijt op de A50 aan de noordzijde van het bedrijvenpark ter hoogte van de Stamweg. Daartoe betoogt zij, onder verwijzing naar het rapport "Aansluiting A50-A58 Stamweg, Mogelijkheden extra aansluiting" van DHV B.V. van 11 januari 2007, dat bedoelde aansluiting, anders dan het college en de minister stellen, wel mogelijk is. In het rapport worden drie varianten voorgesteld.
2.6.1. Dit betoog faalt. Vooropgesteld wordt dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling voor het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd.
Volgens de notitie "Extra aansluiting bij Ekkersrijt?" van Rijkswaterstaat van december 2006 is een aansluiting aan de noordzijde van het bedrijvenpark ter hoogte van de Stamweg niet reëel. Voor het realiseren daarvan dient onder meer de brug over het Wilhelminakanaal aan beide zijden te worden verbreed met één rijstrookbreedte en dient bij het viaduct over de Stamweg een extra dek te worden aangebracht. Daarnaast zouden voor deze extra aansluiting gronden moeten worden aangekocht. In de notitie "Toets argumenten De Donjon B.V." van Rijkswaterstaat van 12 februari 2007 wordt geconcludeerd dat bij de in het rapport van DHV B.V. voorgestelde varianten niet alle relevante Richtlijnen voor Ontwerp van Autosnelwegen zijn betrokken en in juiste samenhang bezien en dat de aansluiting aan de noordzijde vanuit verkeerstechnisch oogpunt niet kan worden gerealiseerd zonder ingrijpende wijzigingen van het huidige ontwerp.
Anders dan De Donjon betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat De Donjon de in de notitie van 12 februari 2007 opgenomen conclusies niet gemotiveerd heeft bestreden. In dit verband heeft De Donjon weliswaar gesteld dat de rotonde van de aansluiting te klein is, doch dit niet aannemelijk gemaakt. De Donjon heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de voor haar nadelige wijzigingen van de verkeersafwikkeling op het industrieterrein zo groot zijn dat het college om die reden de vrijstelling had moeten weigeren. Gelet hierop en op de in de notitie van 12 februari 2007 opgenomen conclusies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de keuze voor alleen een aansluiting van het bedrijvenpark Ekkersrijt op het rijkswegennet aan de zuidzijde van het park.
2.7. In hetgeen De Donjon betoogt omtrent de gemaakte belangenafweging wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college de belangen van De Donjon heeft veronachtzaamd, dan wel dat het college niet in redelijkheid tot de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de keuze voor het project in de huidige vorm tot stand is gekomen in overleg met daarbij betrokken partijen, waaronder de gemeenten Son en Breugel en Eindhoven, de Ondernemersvereniging Ekkersrijt, het Industrieschap Ekkersrijt, het EVO-Regiobestuur Noord-Brabant en de Vervoerdersorganisatie Transport en Logistiek Nederland, regio Brabant.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008