Datum uitspraak: 5 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel,
Bij besluit van 15 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van een afhaalrestaurant aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 20 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten] en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.M. Lips, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De inrichting viel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onder de werking van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).
2.2. [appellanten] voeren aan dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet met het ter plaatse geldende bestemmingsplan verdraagt. Volgens hen heeft het college de vestiging van de inrichting ten onrechte aan het zogenoemde gemeentelijke Horecavestigingsplan getoetst.
2.2.1. Deze beroepsgrond richt zich niet tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhavingsmaatregelen te treffen, maar ziet op planologische aspecten. Deze beroepsgrond heeft dan ook geen betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan reeds om die reden niet slagen.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de door de drijver van de inrichting ingediende melding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit onvoldoende gegevens bevat.
2.3.1. Deze beroepsgrond richt zich niet tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhavingsmaatregelen te treffen maar tegen de acceptatie van de melding. Deze beroepsgrond ziet dan ook niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan reeds om die reden niet slagen.
2.4. [appellanten] stellen dat binnen de inrichting geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen om de brandveiligheid te waarborgen.
2.4.1. Namens het college is onder meer op 13 november 2006 een controle uitgevoerd binnen de inrichting. Tijdens deze controle is geconstateerd dat aan de in de bijlage bij het Besluit opgenomen voorschriften die zien op brandveiligheid, zoals die luidden vóór 1 januari 2008, werd voldaan. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie van het college te twijfelen en er is geen goede reden gebleken waarom deze controle niet door het college als grondslag kan worden gebezigd voor het oordeel van het college dat het ter zake van brandveiligheid niet bevoegd was om handhavend op te treden. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellanten] voeren aan dat het in werking zijn van de inrichting geluidoverlast veroorzaakt. Zij betogen verder dat zij overlast ondervinden doordat zwerfvuil niet wordt verwijderd en overlast van komende en vertrekkende bezoekers, waaronder parkeeroverlast. Volgens hen worden aldus de voorschriften 1.1.1, 3.4.1 en 3.4.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, overtreden.
2.5.1. In voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, zijn geluidgrenswaarden gesteld voor het equivalente geluidniveau en het piekniveau veroorzaakt door het in werking zijn van de inrichting.
In voorschrift 3.4.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, is bepaald dat etenswaren, de verpakking daarvan, sport- of spelmaterialen of uit de inrichting afkomstig zwerfvuil of andere voor de inrichting bestemde materialen die binnen een straal van omstreeks 25 m van de inrichting terechtkomen, zo vaak als nodig worden verwijderd.
In voorschrift 3.4.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, treft degene die de inrichting drijft zodanige maatregelen en voorzieningen dat hinder, veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers wordt voorkomen, dan wel, voor zover dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt.
2.5.2. Op 13 november 2006 is namens het college een controle uitgevoerd. Deze controle heeft in de ochtend plaatsgevonden. Nu de inrichting met name in de avond wordt bezocht, is de Afdeling van oordeel dat deze controle onvoldoende representatief is om te kunnen vaststellen of werd voldaan aan de voorschriften 1.1.1, 3.4.1 en 3.4.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008.
Namens het college zijn op 21 februari 2007 in de middag en de avond opnieuw controles uitgevoerd. Tijdens deze controles is echter slechts beoordeeld of het in werking zijn van de inrichting geuroverlast veroorzaakt. Het college heeft niet onderzocht of de voorschriften 1.1.1, 3.4.1 en 3.4.2 van de bijlage bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, werden overtreden. Voor zover het college zich bij het nemen van het bestreden besluit heeft gebaseerd op de controle van 13 november 2006 is dit besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ondeugdelijk gemotiveerd. Voor zover het college zich heeft gebaseerd op de controles van 21 februari 2007 is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
2.6. [appellanten] stellen verder dat zij geuroverlast ondervinden vanwege het in werking zijn van de inrichting. Zij stellen dat de voorschriften 1.4.2 en 1.4.3 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, worden overtreden.
2.6.1. In voorschrift 1.4.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, is bepaald dat dampen die vrijkomen in een ruimte waarin voedingsmiddelen worden bereid, worden afgezogen, zonder dat zij zich binnen de inrichting kunnen verspreiden. De afvoerleiding voor de dampen is gasdicht uitgevoerd.
In voorschrift 1.4.3 van de bijlage behorende bij het Besluit, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, is bepaald dat de afgezogen dampen als bedoeld in voorschrift 1.4.2 ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd worden, of dat zij een doelmatige ontgeuringsinstallatie passeren voor zij naar de buitenlucht worden afgevoerd.
2.6.2. Uit de stukken blijkt dat op 17 februari 2007 is geconstateerd dat een klacht over geuroverlast gegrond was. Tijdens de controles van 13 november 2006 en 21 februari 2007 zijn geurwaarnemingen uitgevoerd ter plaatse van de inrichting en de woning van [appellanten]. Niet gebleken is dat het college heeft onderzocht of de binnen de inrichting aanwezige afzuiginstallatie overeenkomstig de voorschriften 1.4.2 en 1.4.3 in werking was. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel van 11 mei 2007, kenmerk 07 INK 00443;
III. veroordeelt het college burgemeester en wethouders van Zaltbommel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zaltbommel aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Zaltbommel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008