Datum uitspraak: 5 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/757 van de rechtbank Maastricht van 6 juli 2007 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van [appellant] om het toekennen van nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2007, verzonden op 6 juli 2007, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2007.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N.J. Rossel en ir. F.J.M. Heijens, beiden werkzaam bij het Waterschap Roer en Overmaas, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft het dagelijks bestuur verzocht om het toekennen van nadeelcompensatie in verband met een beleidswijziging van het waterschap op grond waarvan het minder frequent onderhoud, in de vorm van maaien en baggeren, pleegt aan de bodem van de watergang de Middelsgraaf (hierna: de Middelsgraaf). Hij stelt dat als gevolg daarvan de watergang Zijtak Middelsgraaf op 20 juni 2002 is overstroomd, waardoor de gronden waarop hij destijds suikerbieten verbouwde enige tijd onder water kwamen te staan en deze suikerbieten zijn aangetast, in verband waarmee deze minder hebben opgebracht.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek afgewezen en heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van 14 mei 2003 en het nader advies van 8 december 2003 van de commissie die op grond van artikel 5 van de Verordening bestuurscompensatie Waterschap Roer en Overmaas is ingesteld om het dagelijks bestuur over het verzoek te adviseren (hierna: de commissie). De commissie heeft geconcludeerd dat de door [appellant] geleden schade niet het gevolg is van de gewijzigde wijze van onderhoud van de Middelsgraaf maar van een wolkbreuk ter plaatse op 20 juni 2002.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en de wijze van onderhoud van de Middelsgraaf ontbreekt.
2.4. Niet in geschil is dat de Middelsgraaf is gedimensioneerd op een afvoerpiek die eens in de vijfentwintig jaar voorkomt. Uit de brief van 4 maart 2003 van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut aan de commissie, volgt dat op 20 juni 2002 gedurende het gehele etmaal ongeveer 45 millimeter neerslag is gevallen, waarvan tijdens de hoogste intensiteiten ongeveer 39 millimeter in één uur. Hierbij was sprake van een wolkbreuk. Voorts volgt daaruit dat een dergelijke neerslaghoeveelheid in één uur, gemiddeld eens per honderd jaar wordt geëvenaard of overschreden. De bij deze neerslaghoeveelheid in één uur behorende afvoerpiek treedt derhalve ook slechts eens per honderd jaar op. De Middelsgraaf is op een dergelijke afvoerpiek niet gedimensioneerd, zodat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich terecht en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de uitzonderlijke hoeveelheid neerslag in één uur op 20 juni 2002 de oorzaak van de overstroming van de gronden van [appellant] is. [appellant] heeft dit weliswaar weersproken, maar niet aannemelijk gemaakt dat de overstroming een andere oorzaak had.
[appellant] heeft gesteld dat de wateroverlast als gevolg van de overstroming van de Middelsgraaf ruim vijf dagen heeft geduurd en dat deze lange duur te wijten is aan het gewijzigd onderhoud van de Middelsgraaf.
Het dagelijks bestuur heeft aannemelijk gemaakt dat de overstroming van de gronden van [appellant] enkele dagen heeft geduurd en dat de wateroverlast op de gronden van [appellant] moet worden toegerekend aan de hoeveelheid neerslag die op 22 juni 2002 in één uur tijd in het oppervlaktewatersysteem kwam. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat onder deze omstandigheden de wijze van onderhoud van de Middelsgraaf in voor hem negatieve zin heeft bijgedragen aan de duur van de wateroverlast.
De enkele stelling in dit verband dat de gewijzigde wijze van onderhoud van de Middelsgraaf heeft geleid tot een verhoging van de grondwaterspiegel, is daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat een oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en de wijze van onderhoud van de Middelsgraaf ontbreekt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008