ECLI:NL:RVS:2008:BC5754

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703849/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Deil 2006" door college van gedeputeerde staten van Gelderland

Op 5 maart 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Deil 2006" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college had op 10 april 2007 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Geldermalsen was vastgesteld op 28 november 2006. Tegen deze goedkeuring hebben twee appellanten beroep ingesteld, waarbij zij betoogden dat het college ten onrechte goedkeuring had verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen dorpsbebouwing beeldbepalend" en dat het college niet had getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aspect luchtkwaliteit niet in de weg staat aan de goedkeuring van het plan. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de monumentale status van het perceel Prins Willem Alexanderstraat 1, waar voorheen de boerderij "De Luchtenburg" stond, niet verloren is gegaan door de brand. De raad heeft terecht de aanduiding "gemeentelijk monument" aan het perceel toegekend, omdat de opstallen op het perceel nog steeds monumentale waarde hebben.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepen van de appellanten ongegrond zijn, omdat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van het college om goedkeuring te verlenen aan bestemmingsplannen, mits deze voldoen aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

200703849/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats]
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Geldermalsen (hierna: de raad) bij besluit van 28 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Deil 2006" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2007 en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] (hierna: [appellanten sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen 20 juni 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 juli 2007.
Het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen heeft op 27 augustus 2007 een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar [appellanten sub 2], in de persoon van [appellant sub 2 A] en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door I. Broekmans, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant sub 1] stelt in beroep dat ten tijde van de vaststelling van het plan ten onrechte niet is getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 maar aan de daaraan voorafgaande regeling.
2.2.1. In de plantoelichting staat dat uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de in het geldende Besluit luchtkwaliteit gestelde grenswaarden. Nu de grenswaarden in het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet anders zijn dan in het Besluit luchtkwaliteit uit 2001 en [appellant sub 1] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aspect luchtkwaliteit niet aan de goedkeuring van het plan in de weg staat.
2.3. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] stellen in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen dorpsbebouwing beeldbepalend" ter plaatse van het perceel Prins Willem Alexanderstraat 1 te Deil, waarop zich voorheen de boerderij "De Luchtenburg" bevond, die inmiddels is afgebrand. Zij betogen dat de monumentale status van het perceel voorgoed verloren is gegaan en dat bovendien herbouw in de oorspronkelijke staat geenszins vaststaat, zodat het perceel ten onrechte de aanduiding "gemeentelijk monument" heeft gekregen. [appellanten sub 2] betogen dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
De locatie "De Luchtenburg" is volgens [appellanten sub 2] ten onrechte als beeldbepalend aangemerkt omdat deze locatie niet de toegang tot het dorp Deil vormt. De toegang wordt volgens hen gevormd door de eerste woningen aan weerskanten van de Krugerstraat.
[appellanten sub 2] vrezen dat wordt ingestemd met een bouwplan dat veel ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden biedt dan passend is bij het streven naar herbouw in de oorspronkelijke staat. Ter zitting is aangegeven dat het vermoeden bestaat dat er plannen zijn voor de realisering van een appartementencomplex.
2.3.1. Het perceel Prins Willem Alexanderstraat 1 had in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Deil 1984" de bestemming "Agrarische doeleinden". Boerderij "De Luchtenburg", die zich voorheen op het perceel bevond, was ingevolge deze planregeling als zodanig bestemd.
In het plan heeft het perceel de bestemming "Wonen dorpsbebouwing beeldbepalend" gekregen. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden en het behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden.
In paragraaf 5.5. van de plantoelichting wordt aangegeven dat wordt gestreefd naar het herstel van "De Luchtenburg" in zijn oorspronkelijke staat. In paragraaf 6.2. van de plantoelichting staat het volgende. "De monumentale boerderij Luchtenburg aan de Prins Willem Alexanderstraat 1 is voor het grootste deel afgebrand. Enkel het koetshuis, als onderdeel van het ensemble en een tweetal schuren resteren nog. De locatie is aan te merken als een zichtlocatie, gelegen aan de entree van het dorp. Bij een herbouw dient de oorspronkelijke cultuurhistorisch waardevolle bebouwingstructuur als uitgangspunt genomen te worden."
2.3.2. Uit de plantoelichting blijkt dat gestreefd wordt naar herbouw in de oorspronkelijke staat. Voor zover wordt betoogd dat, gelet op de vermelding "streven", herbouw in de oorspronkelijke staat en daarmee de uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat, stelt de Afdeling voorop dat de plantoelichting, anders dan de voorschriften en de plankaart, geen onderdeel is van het plan, zodat hieraan geen bindende betekenis toekomt. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is derhalve slechts van belang het antwoord op de vraag of de in het plan voorziene bestemmingen, gelet op hetgeen de planvoorschriften daaromtrent bepalen, uitvoerbaar zijn. Uit de toelichting kan overigens ook niet worden afgeleid dat de gemeenteraad onder alle omstandigheden alleen herbouw in de oorspronkelijke staat in ruimtelijke zin aanvaardbaar acht. De raad heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met name van belang is dat bij herbouw de oorspronkelijke cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsstructuur als uitgangspunt wordt genomen. Hierbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de in artikel 13 van de voorschriften vastgelegde bebouwingsmogelijkheden aansluiten bij de oorspronkelijke bebouwing op het perceel. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de uitvoerbaarheid van het plan niet bepalend is of in detail herbouw van de oorspronkelijke bebouwing plaatsvindt. Hierbij heeft het college terecht in aanmerking genomen dat in een bestemmingsplan enkel de ruimtelijke voorwaarden kunnen worden geschapen die herbouw in de oorspronkelijke staat mogelijk maken, maar dat deze niet dwingend kan worden voorgeschreven.
2.3.3. Wat betreft de aanduiding "gemeentelijk monument" heeft de raad terecht het standpunt ingenomen dat gebouwen als gemeentelijk monument kunnen worden beschouwd indien ze als zodanig op grond van de gemeentelijke Monumentenverordening zijn aangewezen. De opstallen op het perceel zijn ingevolge de Monumentenverordening van de gemeente Geldermalsen aangewezen als gemeentelijk monument. De Afdeling acht het standpunt van de raad, dat het enkele feit dat in dit geval sprake is van opstallen die gedeeltelijk door brand zijn verwoest nog niet betekent dat daarmee de aanwijzing als gemeentelijk monument is komen te vervallen, juist. In dat verband is van belang dat op het perceel nog enkele oorspronkelijke bouwwerken behouden zijn, waaronder een koetshuis, die nog steeds een monumentale karakter hebben. Voorts heeft de raad, met het oog op de herbouwplannen, gewezen op het feit dat de Monumentenverordening geen voorwaarden stelt aan de leeftijd van de als monument aan te wijzen objecten. In aanmerking genomen dat het plan gericht is op herbouw van "De Luchtenburg" met behoud van het monumentale karakter, heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om aan het perceel de aanduiding "gemeentelijk monument" toe te kennen.
2.3.4. De locatie "De Luchtenburg" bevindt zich op de grens van de aaneengesloten bebouwing en het buitengebied, aan de entree van het dorp. Gelet hierop heeft het college zich met de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze locatie is aan te merken als een zichtlocatie. Dat, zoals [appellanten sub 2] stellen, de toegang tot Deil wordt gevormd door de eerste woningen aan weerskanten van de Krugerstraat maakt dat niet anders. De raad heeft in aanmerking genomen dat de voormalige boerderij "De Luchtenburg" zich naar het open agrarisch gebied keerde, waardoor zich een waardevolle zichtrelatie met het buitengebied vormde die herinneringen opriep aan het oorspronkelijke agrarische dorp en dat het thans voorliggende plan herbouw ter plaatse en daarmee herstel van deze waardevolle zichtrelatie mogelijk maakt. In de beantwoording van de zienswijzen is het belang van de zichtrelatie verantwoord, waarbij ook is aangegeven dat bij wijziging van de agrarische functie naar een woonfunctie de zichtrelatie van belang blijft. Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de beantwoording van de zienswijzen door de raad op dit punt en in dit verband kunnen instemmen met de keuze van de raad om de locatie beeldbepalend te achten.
2.3.5. Het plan voorziet niet in de realisatie van een appartementencomplex. Zo is in artikel 13 van de planvoorschriften bepaald dat ter plaatse slechts één woning is toegestaan en komen de omvang van het bouwvlak en de in genoemd artikel opgenomen bebouwingsregeling nagenoeg overeen met de oorspronkelijke bebouwing op het perceel. Dit betekent dat de bouw van een appartementencomplex uitsluitend mogelijk is door wederom een herziening van het plan, dan wel een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19 van de WRO, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De vrees dat op grond van dit plan een bouwvergunning wordt afgegeven voor een appartementencomplex, dan wel anderszins voor bouwmogelijkheden die aanmerkelijk afwijken van het bouwvolume van de oorspronkelijke bebouwing, is daarmee ongegrond. Ter zitting is van de zijde van het college en de raad overigens aangegeven dat het ruimtelijk beleid voor dit perceel is gericht op herbouw van de oorspronkelijke bebouwing op deze waardevolle zichtlocatie en dat de realisering van een appartementencomplex hiermee niet in overeenstemming is.
2.3.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen dorpsbebouwing beeldbepalend" ter plaatse van het perceel Prins Willem Alexanderstraat 1 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] stellen in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch dorpsgebied" ter plaatse van de percelen op de hoek van de Krügerstraat en de Prins Willem Alexanderstraat. Zij betogen dat een goede ruimtelijke onderbouwing voor deze bestemming ontbreekt. Zij wensen ter plaatse enkele woningen te realiseren. Door het niet toekennen van een woonbestemming aan de percelen is het gelijkheidsbeginsel geschonden nu aan het perceel van de enkele jaren geleden afgebrande boerderij "De Luchtenburg" wel een woonbestemming is toegekend.
2.4.1. De percelen worden momenteel voor agrarisch gebruik aangewend. In het voorheen geldende plan hadden de percelen eveneens een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Het bestaande gebruik kan derhalve worden voortgezet onder de regeling van het plan. De raad heeft bij de keuze van de bestemming bepalend geacht dat de bestaande situatie als zodanig wordt bestemd, waarbij het beleid er op is gericht ter plaatse de openheid richting het agrarisch gebied te behouden. Het college heeft in navolging van de raad in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan het belang van het behoud van de openheid en de waardevolle zichtrelatie naar het buitengebied dan aan de wens om ter plaatse woningen te realiseren. Ter zitting is van de zijde van het college in dit verband bovendien nog gewezen op de omstandigheid dat het Streekplan Gelderland 2005 zich in beginsel tegen nieuwe bebouwing ter plaatse verzet.
Ten aanzien van de gemaakte vergelijking met de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse van "De Luchtenburg" heeft het college zich in navolging van de raad terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt met de thans aan de orde zijnde situatie vanwege de omstandigheid dat het bij "De Luchtenburg" gaat om een recent verloren gegaan monumentaal object, waarvan dit plan de herbouw mogelijk wil maken. Dat perceel had bovendien in het voorheen geldende plan reeds een bestemming die in deze bebouwing voorzag. Deze omstandigheden doen zich voor de percelen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], die in het voorheen geldende plan geen bouwmogelijkheden kenden, niet voor.
2.4.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch dorpsgebied" ter plaatse van de percelen op de hoek van de Krügerstraat en de Prins Willem Alexanderstraat, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008
357-547.