ECLI:NL:RVS:2008:BC5273

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704896/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dakkapel zonder vergunning in Amstelveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen ongegrond werd verklaard. Het college had [appellant] gelast om een dakkapel aan de linker voorgevel van zijn woning vóór 16 mei 2005 te verwijderen, omdat deze zonder de vereiste bouwvergunning was opgericht. Bij besluit van 15 februari 2005 werd de last onder dwangsom opgelegd, waarbij een dwangsom van € 500,00 per dag werd vastgesteld, met een maximum van € 19.000,00.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de dakkapel zonder vergunning was gebouwd. [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het college de grondslag van het primaire besluit had verlaten en dat er zicht op legalisatie bestond. De Raad van State overwoog dat de termen dakkapel en dakopbouw in dit geval hetzelfde bouwwerk aanduiden en dat het college terecht handhavend optrad. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door een medewerker van de gemeente.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van het college om handhavend op te treden werd gerechtvaardigd door het algemeen belang dat gediend is met handhaving van bouwvoorschriften. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200704896/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2007 in zaak nr. 05/3053 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) [appellant] gelast de dakkapel aan de linker voorgevel van de woning op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Amstelveen, sectie […], nummer […], (hierna: de dakkapel) vóór 16 mei 2005 te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 per dag dat niet aan de last is voldaan met een maximum van € 19.000,00.
Bij besluit, verzonden op 27 april 2005, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2007, verzonden op 21 juni 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.P.J. Hendrikx, advocaat te Amstelveen, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in het besluit op bezwaar, verzonden op 27 april 2005, de grondslag van het primaire besluit van 15 februari 2005 heeft verlaten door zich eerst in het besluit op bezwaar op het standpunt te stellen dat het bouwwerk geen dakkapel, maar een dakopbouw is. Daargelaten dat in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging dient plaats te vinden, valt uit deze besluiten af te leiden dat met de termen dakopbouw en dakkapel hetzelfde bouwwerk wordt bedoeld.
2.2. Niet in geschil is dat de dakkapel is opgericht zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning. Het college was dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het betoog van [appellant] dat zicht op legalisering van de dakkapel bestaat, aangezien hij bij brief van 9 juli 2007 aan het college heeft voorgesteld deze te verplaatsen dan wel te verkleinen, zodat tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren tegen de dakkapel in zijn huidige vorm, faalt, reeds omdat dit een ontwikkeling van ná het besluit op bezwaar, verzonden op 27 april 2005, betreft.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door tot handhaving te besluiten, in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hij voert hiertoe aan dat een medewerker van de dienst openbare werken van de gemeente (hierna: de medewerker) hem tijdens een gesprek op 10 juni 1996, naar aanleiding van de op dat moment reeds opgerichte dakkapel, heeft toegezegd dat het dossier zou worden gesloten. Ook stelt [appellant] dat het college daarna tien jaar lang niet tegen de dakkapel heeft opgetreden.
2.5.1. Uit het verslag van het gesprek van 10 juni 1996 blijkt dat de medewerker aan [appellant] heeft meegedeeld dat mede op basis van de door hem verstrekte gegevens een beslissing over al dan niet handhavend optreden zal worden genomen. De rechtbank heeft hierin terecht geen grond gezien voor het oordeel dat aan [appellant] een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan waaraan de rechtens te honoreren verwachting kan worden ontleend dat niet handhavend tegen de dakkapel zal worden opgetreden, daargelaten of de medewerker bevoegd was een dergelijke toezegging te doen. Het enkele tijdsverloop biedt, anders dan [appellant] stelt, geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.6. Voorts voert [appellant] tevergeefs aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De door [appellant] ter toelichting van dit betoog overgelegde foto's, waaronder die van de woning Veldlust 14, betreffen geen dakkapellen op een garage die, zoals de zijne, in verbinding met de gevel van de woning staan, zodat het geen gelijke gevallen zijn.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008
164-506.