Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3498 van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een carport op het perceel [locatie] te Wijchen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 6 juni 2007, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2007.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2008, waar [appellanten], in persoon, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de carport moet worden aangemerkt als een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Wijchen-Noord" (hierna: het bestemmingsplan). Volgens hen moet de carport worden aangemerkt als een gebouw als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt onder bouwwerk verstaan elke bouwconstructie, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge dat artikel aanhef en onder d, wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge dat artikel aanhef en onder e, wordt onder een ander bouwwerk verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.1.2. Uit de bij de verleende bouwvergunning behorende bouwtekeningen blijkt dat de carport aan één zijde aan de woning wordt bevestigd. Aan de overige zijden is de constructie open en niet door wanden omsloten. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de carport niet kan worden aangemerkt als een gebouw in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Dat de carport wordt geplaatst tegen een erfafscheiding die de carport aan één zijde gedeeltelijk afsluit, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat niet maakt dat sprake is van een met wanden omsloten ruimte in vorenbedoelde zin. Het betoog van [appellanten] dat de begrippen "gebouw" en "bouwwerk" taalkundig gezien synoniemen zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. De planvoorschriften zijn bij de toetsing aan het bestemmingsplan bepalend en deze maken uitdrukkelijk een onderscheid tussen beide begrippen.
2.2. Nu de carport niet kan worden aangemerkt als een gebouw in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, geldt voor het bouwplan geen maximaal bebouwingspercentage. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de op het perceel aanwezige schutting en tuinhuis door het college ten onrechte niet zijn betrokken bij de berekening van dat percentage, faalt dat betoog dan ook.
2.3. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan kan worden aangemerkt als een ingevolge artikel 5, onder B, zesde lid, van de planvoorschriften toegestaan bouwwerk, leidt, wat daar ook van zij, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het college krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college dat in redelijkheid heeft kunnen doen.
2.4. De overige gronden van [appellanten] voeren zij voor het eerst in hoger beroep aan. Weliswaar hebben zij enkele daarvan ook in bezwaar aangevoerd, maar zij hebben deze niet in beroep bij de rechtbank naar voren gebracht. Voor zover de rechtbank daar op is ingegaan, heeft zij dit dan ook ten onrechte gedaan. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom [appellanten] deze beroepsgronden niet reeds bij de rechtbank hadden kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, hadden behoren te doen, dienen deze beroepsgronden buiten beschouwing te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008