ECLI:NL:RVS:2008:BC5270

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704810/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding manege met verblijfsaccommodatie in Steenwijkerland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad over een bouwvergunning voor de uitbreiding van een manege met verblijfsaccommodatie in Steenwijkerland. Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland had op 6 juli 2006 een bouwvergunning verleend, maar deze werd later ingetrokken. Appellant sub 1, die de vergunning had ontvangen, en appellant sub 2, die bezwaar had gemaakt, gingen in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellant sub 1 gegrond verklaarde en het college opdroeg een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat de in het bestemmingsplan vermelde oppervlaktemaat de maximaal te benutten gebruiksvloeroppervlakte betrof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelde vast dat met het begrip 'oppervlakte' in de planvoorschriften de bebouwde oppervlakte werd bedoeld. Dit leidde tot de conclusie dat het bouwplan niet in strijd was met het wijzigingsplan, waardoor op 10 juli 2006 van rechtswege een bouwvergunning was verleend.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant sub 1 gegrond, terwijl het hoger beroep van appellant sub 2 ongegrond werd verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 1. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2008.

Uitspraak

200704810/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/155 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 juni 2007 in het geding tussen:
appellant sub 1,
en
het college van burgemeester en wethouders Steenwijkerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2006, verzonden op 21 juli 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders Steenwijkerland (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [appellant sub 1] een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een manege met verblijfsaccommodatie op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij brieven van 7 augustus 2006 heeft het college onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ervan in kennis gesteld dat aan [appellant sub 1] op 10 juli 2006 van rechtswege een bouwvergunning voor de manege is verleend.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar tegen de vermeende van rechtswege verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk verklaard, de bij brief van 7 augustus 2006 gedane mededeling dat een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan als onjuist aangemerkt en deze ingetrokken, het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 6 juli 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de verleende bouwvergunning ingetrokken en alsnog geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van de manege met verblijfsaccommodatie.
Bij uitspraak van 8 juni 2007, verzonden op 20 juni 2007, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2007, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2007.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven op het hoger beroep van [appellant sub 1].
Het college heeft een verweerschrift inzake het hoger beroep van [appellant sub 1] ingediend.
[appellant sub 1] heeft een verweerschrift inzake het hoger beroep van [appellant sub 2] ingediend.
Het college heeft een verweerschrift inzake het hoger beroep van [appellant sub 2] ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2008, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Zwolle, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door G. Holtjer en P. Kleine, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 1] de beroepsgrond dat het besluit van 20 december 2006 in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is genomen, ingetrokken.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied (voormalige gemeente Steenwijk), wijzigingsplan [locatie], [plaats]" (hierna: het wijzigingsplan) rust op het perceel de bestemming "Doeleinden van handel en bedrijf, categorie C (draf- en dressuurcentra voor paarden en manege)".
Ingevolge artikel 3 van de voorschriften van het wijzigingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn de voorschriften welke deel uitmaken van het in artikel 1 genoemde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) op deze wijziging van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte voor de op de plankaart aangeduide aan het reguliere publiek van de manege gekoppelde
- kantine ten hoogste 156 m2 bedraagt;
- verblijfsaccommodatie ten hoogste 260 m2 bedraagt.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de in artikel 3 van de planvoorschriften vermelde oppervlaktemaat terecht heeft opgevat als de maximaal te benutten gebruiksvloeroppervlakte. Volgens hem moet worden uitgegaan van de bebouwde oppervlakte.
2.3.1. In het wijzigingsplan noch in het bestemmingsplan is een definitie opgenomen van het in artikel 3 van de planvoorschriften opgenomen begrip "oppervlakte". In paragraaf 2.5 van de toelichting op het wijzigingsplan wordt evenwel vermeld: "Voor de direct aan de functie gerelateerde horeca-activiteiten is het gewenst de bebouwde oppervlakte die daarvoor kan worden ingezet te limiteren. In dit plan is daarom van de gelegenheid gebruik gemaakt een maximale oppervlakte van 156 m2 op te nemen". Hieruit moet worden afgeleid dat de planwetgever met het begrip "oppervlakte" in artikel 3 de bebouwde oppervlakte heeft bedoeld. Weliswaar heeft die passage slechts betrekking op de direct aan de functie gerelateerde horeca-activiteiten, maar voor het oordeel dat hetzelfde begrip in hetzelfde voorschrift wat betreft de verblijfsaccommodatie anders moet worden uitgelegd, biedt de tekst van artikel 3 noch de toelichting op het wijzigingsplan aanknopingspunten. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het belangrijkste knelpunt bij de ontwikkeling van het paardensportcentrum niet de bebouwde oppervlakte was, maar veeleer de door omwonenden gevreesde overlast als gevolg van het gebruik, doet aan de duidelijke bewoordingen van de toelichting op het wijzigingsplan niet af en leidt derhalve niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat met de in artikel 3 van de planvoorschriften vermelde oppervlaktemaat de maximaal te benutten gebruiksvloeroppervlakte wordt bedoeld.
Het betoog slaagt.
2.4. De in hoger beroep door [appellant sub 2] aangevoerde gronden falen, nu zij zijn gebaseerd op de onjuiste aanname dat de in artikel 3 van de planvoorschriften vermelde oppervlaktemaat de maximaal te benutten gebruiksvloeroppervlakte betreft.
2.5. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.6. Nu met het begrip "oppervlakte" in artikel 3 van de planvoorschriften de bebouwde oppervlakte wordt bedoeld, moet worden geconcludeerd dat het bouwplan de in dat voorschrift neergelegde maximale oppervlakte voor de kantine en de verblijfsaccommodatie niet overschrijdt, zodat, zoals [appellant sub 1] terecht heeft aangevoerd en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, strijd met het wijzigingsplan zich niet voordoet. Dit brengt met zich, gelet op het bepaalde in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, gelezen in samenhang met het vierde lid, dat op 10 juli 2006 van rechtswege een bouwvergunning is verleend voor het uitbreiden van de manege. Daar doet niet aan af dat het primaire besluit al op 6 juli 2006 is genomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2006 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200507564/1&verdict_id=13746&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200507564/1&utm_term=200507564/1">200507564/1</a>), moet voor de beantwoording van de vraag of het college binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde termijn heeft beslist, worden uitgegaan van de datum van bekendmaking van een besluit. Het primaire besluit van 6 juli 2006 is pas op 21 juli 2006 aan [appellant sub 1] verzonden en derhalve eerst na 10 juli 2006 bekendgemaakt.
2.7. Aangezien op 10 juli 2006 van rechtswege een bouwvergunning is verleend, was het college niet meer bevoegd het primaire besluit te nemen. Het college had voorts het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 10 juli 2006 gemaakte bezwaar niet anders dan ongegrond kunnen verklaren, nu [appellant sub 2] in bezwaar slechts heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het wijzigingsplan, hetgeen niet het geval is. De Afdeling ziet hierin aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het door [appellant sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond te verklaren, het besluit van 20 december 2006 te vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 6 juli 2006 te herroepen en het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 10 juli 2006 gemaakte bezwaar alsnog ongegrond te verklaren. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 juni 2007 in zaak nr. 07/155;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland van 20 december 2006, kenmerk 0650-2390-BUBE-HH;
VI. verklaart het bezwaar van [appellant sub 2] tegen het besluit van 10 juli 2006 ongegrond;
VII. herroept het besluit van 6 juli 2006, kenmerk 20040837;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IX. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Steenwijkerland aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
X. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Steenwijkerland aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
XI. gelast dat de gemeente Steenwijkerland aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008
457.